De strijders van de Cubaanse revolutie zijn nu stokoud. Maar ze weten nog precies hoe het ging. Dirk Kruijt tekende hun verhalen op. Donderdag is hij te gast in Bureau Buitenland, zondag is een radiodocumentaire hierover te beluisteren in VPRO’s OVT.

Bureau Buitenland, do 7 mei, 21.00 - 22.00 uur op NPO Radio 1
OVT - Het spoor terug: Cuba, zo 10 mei, 11.25 - 12.00 uur op NPO Radio 1
 
Jong, mooi en idealistisch trokken zij ten strijde tegen de dictatuur. Inmiddels zijn ze bejaard tot hoogbejaard, de Cubaanse revolutionairen van het eerste uur. Ze wonen net zo armoedig als andere Cubanen, maar de meesten zijn trouw gebleven aan de revolutie.
 
‘Wat was er van me geworden zonder deze Revolutie?’ verzucht de 84-jarige Carlos Amat melancholisch. De strijd tegen dictator Fulgencio Batista is ‘de beste tijd van zijn leven’ geweest, net als voor de duizenden landgenoten die in de jaren vijftig de wapens opnamen tegen de dictatuur. Vaak heldhaftig, zoals Amat die bij de telefooncentrale werkte en zo militaire orders kon afluisteren. Soms ook ontwapenend naïef, zoals Elba Álvarez die zich als vijftienjarige snotneus aansloot bij het rebellenleger van Fidel Castro en hem prompt een handtekening vroeg, als een puber aan haar idool. ‘Waar heb je die voor nodig?’ vroeg Fidel. ‘Voor de dag waarop de revolutie overwint,’ antwoordde ze en kreeg haar krabbeltje.
 
De verklaringen zijn opgetekend door Dirk Kruijt. De emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht interviewde met zijn medewerkers een kleine zeventig oud-strijders en activisten van het eerste uur. Hij drong door tot de toenmalige subtop en kreeg een uniek kijkje achter de schermen, verteld door de mensen die er zelf bij waren. De 71-jarige onderzoeker constateerde voldaan dat hij bijna altijd de jongste was; zijn respondenten waren soms boven de negentig, enkelen zijn na het interview overleden.

Codes

In de beeldvorming van de Cubaanse Revolutie domineert de legendarische strijd van Fidel Castro’s rebellenleger. Samen met zijn broer Raúl, Che Guevara en nog 79 mannen zette hij eind 1956 voet aan wal in Cuba, begon een guerrilla vanuit het Sierra Maestragebergte en verjoeg ruim twee jaar later Batista. ‘In werkelijkheid telde Fidels leger tot een half jaar voor de overwinning maar een paar honderd mensen,’ zegt Kruijt. ‘Het grootste deel van de beweging zat in de steden.’ Studenten en scholieren van soms amper zestien jaar maakten propaganda, pleegden sabotage en inden ‘oorlogsbelasting’ ter financiering van de gewapende strijd.

Ook voor communicatie waren de rebellen in het begin afhankelijk van hun compañeros in de stad. Spectaculair was de rol van Carlos Amat die zijn rechtenstudie betaalde met een baantje bij de telefooncentrale van Santiago de Cuba, middelpunt van verzet. ‘Zo hoorde ik wie ze vermoord hadden, maar ook wat de instructies waren uit Havana aan de militairen in Santiago,’ vertelt Amat, die de informatie doorspeelde aan de leiding, onder wie Vilma Espín, de latere vrouw van Raúl Castro. ‘We spraken in codes. Ze vroegen dan “hoe gaat het met Tante Dora?” En als ik antwoordde “het gaat niet goed met Tante Dora” dan moesten de jongens zich gedeisd houden.’

Zich bewust van hun sleutelrol deden studentenleiders soms neerbuigend over Fidel. ‘Zij onderschatten het rebellenleger en dachten dat de revolutie hier zou plaatsvinden, in Havana,’ zegt de 83-jarige Antonio Llibre. ‘Ze erkenden het leiderschap van Fidel niet.’ Llibre zat bij de studentenbeweging in de hoofdstad en bracht zijn tijd door met aanslagen op bussen en politiebureaus. Later sloot hij zich aan bij de rebellen waar hij adjudant werd van Che Guevara en Fidel Castro: ‘Ik was bij Fidel tijdens alle gevechten.’

Bebaard

Begin 1958, acht maanden voordat Batista vluchtte, organiseerde de studenten een landelijke staking. ‘We deden suiker in benzinetanks en gooiden molotovcocktails naar stadsbussen,’ herinnert de 73-jarige José Antonio López zich. Ook López – die later zou trouwen met de secretaresse van Che Guevara – begon als activist in de stad, en moest met zijn medestudenten toezien hoe de staking uitliep op een mislukking. Vanaf dat moment kreeg Fidel de nationale leiding van de revolutie. De ondergrondse pers en radio trokken naar de bergen en honderden activisten, onder wie de toen zestienjarige López, sloten zich aan bij de barbudos, de bebaarde rebellen.

De bergen waren relatief veilig. ‘In de stad kwam de repressie van alle kanten,’ zegt de inmiddels 72-jarige Elba Álvarez die zag hoe leeftijdgenoten door de oproerpolitie in elkaar werden geramd. ‘Alleen al door jong te zijn was je verdacht.’ Op haar vijftiende was Álvarez al twee keer opgepakt door de politie van Batista. Ook zij vluchtte de stad uit om zich aan te sluiten bij Fidel. ‘De bergen waren voor ons een paradijs. Bij de guerrilla wist je precies waar de vijand zat.’

Gewend aan het stadsleven, meldde Álvarez zich in korte broek. ‘Er waren daar verder geen kleren, dus van mijn benen bleef niks over, overal kropen insecten in mijn huid. Toen ik eindelijk laarzen kreeg, hield ik ze zelfs ’s nachts aan want ik ben doodsbang voor muizen.’ Het leven was zwaar als vrouw in een mannenleger. ‘Ik had maar één stel kleren. Als ik ze waste moest ik bij de rivier wachten tot ze droog waren. Als ik menstrueerde zag iedereen het.’ Toch denkt ze lachend terug aan haar guerrillatijd. ‘In radioberichten spraken we over Colonne 12 dit en Colonne 24 dat. Flauwekul natuurlijk, maar zo dacht de vijand dat we met hele hordes waren.’

Krijgsgevangenen

Het succes van het kleine legertje is volgens de oud-strijders te danken aan het winnen van de sympathie van de bevolking. Er stonden zware sancties op wangedrag jegens de boeren of hun dochters; juist om het verschil te doen uitkomen met de mannen van Batista die rovend en verkrachtend door de dorpen trokken.

‘Op een dag kwam ik aan op een paard en Fidel zei: “Is die van een boer? Voorzichtig met dat beest!” We moesten boeren respecteren,’ zegt Llibre. ‘Fidel gaf zijn mannen geld om bij de boeren medicijnen en voedsel te kopen en zei erbij: Als hij teveel vraagt voor een varken, ga dan niet onderhandelen, ook al is hij aanhanger van Batista. En blijf af van hun dochters.’ Elba Álvarez bevestigt: ‘Als er bijvoorbeeld een koe was, dan betaalden we die en lieten het hele dorp meedelen.’

Ronduit curieus – zeker in het licht van de huidige repressie – was de behandeling van krijgsgevangenen, die volgens de oud-strijders vrij in het rebellenkamp mochten rondlopen. ‘Je mocht ze niet vernederen of mishandelen of opsluiten. Officieren namen we hun wapens niet eens af. Nooit. Strikte order van Fidel,’ zegt Llibre, wiens verhaal wordt bevestigd door vele andere oud-strijders. ‘Ze hebben die wapens nooit tegen ons gebruikt, ze liepen toch al vrij rond,’ zegt Llibre. ‘Ze voelden zich halve vrienden van ons. We zeiden: pak je eten zelf maar, we gaan je echt niet bedienen. Totaal vertrouwen. Sommigen wilden blijven.’

Met afschuw spreken Llibre en andere oud-strijders over de praktijken van latere, op de Cubaanse revolutie geënte guerrillabewegingen, zoals de ontvoeringen door de Colombiaanse Farc en de gewoonte van de Salvadoraanse guerrillaleider Joaquín Villalobos om krijgsgevangenen te fusilleren.

Doodvonnissen

De goede behandeling van gevangenen droeg bij aan de demoralisering van de tegenstander. Hen was altijd ingeprent dat ze tegen misdadigers vochten. Maar zodra ze waren overgedragen aan het Cubaanse Rode Kruis konden ze niet anders dan rapporteren dat het verblijf fantastisch was.

Uiteindelijk verloren ze de strijd. Op 1 januari 1959 vluchtte Batista het land uit, kort daarna reden Fidel Castro en zijn mannen triomfantelijk Havana binnen. Voor veel strijders markeerde dit het einde van hun strijd. Zij gingen terug naar huis, naar hun werk, zoals Elba Álvarez die presentator werd en regisseur bij de staatstelevisie. Sommigen werden later ‘teruggevonden’, herkend als oud-strijder, bedankt met een medaille en een huisje van de staat, en in een enkel geval alsnog ingeschreven als lid van de Communistische Partij.

Carlos Amat werd direct na de revolutie benoemd bij het tribunaal dat de handlangers van Batista moest berechten. Volgens sommigen was hij ‘Cuba’s meest gevreesde openbaar aanklager’, die 171 doodvonnissen voor elkaar kreeg. ‘Op internet word ik een moordenaar genoemd,’ zegt Amat. ‘Ik weet niet wat ze allemaal zeggen, maar goed, wat doen we eraan.’

Volgens Antonio Llibre, die jurist werd bij dat tribunaal, ging het er heel rechtvaardig aan toe. ‘Fidel wilde geen afrekening. Niemand mocht het recht in eigen hand nemen,’ zegt Llibre, die zag hoe een vader bij de rechtbank twee mannen kwam afleveren met de woorden: ‘Ik heb ze verdomme niet vermoord omdat Fidel het niet wil maar dit zijn de moordenaars van mijn zoon’. ‘De rechtszaken waren openbaar, de pers, familie, iedereen mocht erbij.’

Ruim een halve eeuw jaar later leiden de oude activisten een leven als ieder ander – ook zij die het brachten tot ambassadeur of generaal. Ze ontmoeten elkaar nog regelmatig. ‘Ze hebben een net iets beter huis en net iets meer koffie in hun voedselpakket, maar hetzelfde pensioen als een doorsnee Cubaan,’ zegt Kruijt. Hij trof een voormalig ambassadeur in een vervallen tweekamerflatje in een verre buitenwijk van Havana. Llibre en López, ooit het middenkader van een heroïsche strijd tegen de dictatuur, verhuren kamers aan toeristen om rond te komen. Maar Cuba verlaten willen ze geen van allen. ‘Ze hebben allemaal familie in de Verenigde Staten, broers, kinderen, kleinkinderen,’ zegt Kruijt. ‘Ze zeggen: als ik kon dan ging ik een week of twee maar dit is mijn Cuba, we hebben het heel zwaar maar hier heb ik voor gevochten en hier ga ik sterven’.

Meer Cuba bij de vpro

  • Raúl Corrales Forno maakte op 1 januari 1959 deze foto: 'de cavallerie'. Een groep rebellen op paarden, dus, op het moment dat zij de macht over Cuba overnemen.