Dankzij de blufpoker van één Bosschenaar keerde de geest van Jheronimus Bosch al in 1967 naar zijn geboorteplaats terug.

Andere tijden
NPO 2, 21.20-22.00 uur

‘Het was een van die tijdperken,’ schrijft Marguerite Yourcenar in de roman Het hermetisch zwart, ‘waarin de menselijke rede gevangen zit in een ring van vlammen.’ In haar literaire meesterstuk uit 1968 chroniqueert Yourcenar de omzwervingen van de fictieve alchemist, arts en filosoof Zeno door het Europa van de eerste helft van de zestiende eeuw. Terwijl de slagschaduwen der late Middeleeuwen zich maar traag terugtrekken, doemen in de verte de contouren op van wat de Renaissance van de Europese mens zal worden. Wonderschoon taalkunstig, erudiet en met een scalpelscherpe blik op de condition humaine is de odyssee van de homo tragicus Zeno beschreven.

Als een gedoemd weeskind gaat Yourcenars waarheidsvinder vanuit welvarend Brugge op zoek naar het licht. Het alziend oog van een schimmig opperwezen tartend, trotseert hij een universum dat zijn proto-atheïstische denkbeelden als ketters en zijn libertijnse levensstijl als immoreel beschouwt. En onherroepelijk wacht hem, voortvluchtig visionair in Paracelsus’ zigzagspoor, het mensgemaakte laatste oordeel.

Zeno begeeft zich door zijn tijd zoals heiligschenners, hedonisten en veroordeelden zich door het oeuvre van Jheronimus Bosch begeven. Niet voor niets verwijst Yourcenar, middels het motief van een met brille getekende erotische prent, naar beelden uit Bosch’ beroemdste werk. ‘Het was een van die tuinen der lusten die men van tijd tot tijd bij schilders tegenkwam en waarin de brave lieden een hekeling van de zonde zagen, andere, darteler geesten daarentegen een verheerlijking van de vrijbuiterij der zinnen.’ Zeno, een laat-Bosschiaanse figuur op een van de verdwenen schilderijen van de meester. Duivelsaanbidder op een van die in de mist der eeuwen opgeloste allegorieën in olieverf. Tussen het ijs en de holle boom, omzwermd door grimlachende demonen, is hij de gehangene op het galgenveld. De afvallige die, een anderwereldse blik reeds in de ogen, door de vlammen gaat. In fine, een stofje van laatste gedachten alvorens het zwart zich sluit.

In de rij voor Jeroen Bosch, 1967

Zoals zijn werken strooien met alchemistische en bijbelse symbolen uit een tijd die voor de verlichte Europeaan waarlijk en voorgoed onvoorstelbaar is geworden, zo is het leven van ‘Jheronimus van Aken, scilder, sich schryvende Bosch’ een schitterend hermetisch raadsel. Waarom, immers, zouden we altijd alles van alles willen weten? Mysterieën in de kunst, of het nu een verzonken bouwwerk, een mystiek geschrift of een gepenseeld paneel betreft, zijn oases voor de moderne geest. Kleine vakanties van de ratio, dat instrument dat ons ten dienste staat, maar ons na de kindertijd ook zo tragisch belet om, zonder de vaak treurige kaalheid van het weten, ons over de ongerijmdheden in de kosmos te verwonderen. Naar Bosch kijken is raadsels drinken. Een ontmoeting, bovenal, met onszelf van ooitgeweest: de archaïsche Middeleeuwer levend met spooksels en voortekens, donderpreken en hellevisioenen, permanent in angst voor het goddelijk gericht. Daarbij kunnen we slechts mijmeren over hoe het was om de Bosch-toverijen te aanschouwen in het flakkerlicht van de flambouwen.

Al in 1967 kreeg ’s Hertogenbosch zijn eerste Jheronimus-overzichtstentoonstelling, bevlogen bijeengebluft door de bebaarde en bebrilde Ton Frenken (1930-2004). Vooruitlopend op de Bosch-expo in het Noordbrabants Museum (13/2-8/5) en zijn circus van nevenactiviteiten, wijdt Andere tijden een buitengewoon vermakelijke aflevering aan de legendarische Frenken-coup. Gaat dat zien.