Hugo Blom

Ik zag de koning. Hij stond royaal te wezen op een boekenbeurs in Frankfurt met een boek in zijn handen. ‘Käse’ stond er op het omslag. Even, heel even dacht ik dat koning Willem iv de nieuwe Frau Antje was, het Hollandse kaasmeisje dat exportbevorderend moest werken voor de Edammer industrie. Het was Elsschot natuurlijk. En dat boek heet gewoon Kaas. Drie dagen eerder had ik toevallig een zeventienjarige eindexamenscholier aangeraden om Kaas te lezen. Niet eens voor zijn lijst – al kan een boekje van slechts 112 pagina’s natuurlijk een uitkomst zijn – maar voor de handel die hij online aan het opzetten was: veel goedkoop geproduceerde namaakrommel uit het Oosten via Marktplaats verpatsen. ‘Ik heb al enveloppen gekocht.’ Die zin bracht me terug in het verhaal van Frans Laarmans en zijn onafzienbare kaasmissie. Briefpapier, enveloppen, alle attributen waren aanwezig, maar verkopen ho maar. Plots zag ik een huis vol onverkoopbare namaakrommel voor me en kon alleen literatuur redding brengen. Toen blijkt nu.

Kees van Kooten en Wim de Bie maakten toen satire over nu, zo blijkt. Dat hadden ze zelf ook niet in de gaten, dertig jaar geleden, maar veel van hun werk blijkt een akelig voorspellende waarde te hebben gehad. Ja, natuurlijk zien we Jacobse en Van Es nu de hele tijd door het beeld schuiven sinds de zogenoemde Fortuynrevolte, en de boze blanke man heerst op Twitter en in gratis krantjes, maar er is meer. Toen blijkt nu. Lees Kaas. Zie Koot en Bie.