Handel is beter dan hulp voor Afrika. Zeggen ze. In een reis langs koperdieven en mijnbaronnen in het noorden van Zambia onderzoekt Bram Vermeulen de waarheid achter die slogan.

Elmar Veerman

Van een afstand lijken het wel mieren, de honderden mannen die holen graven in de puinhellingen van een oude kopermijn in Zambia. Ze zoeken kopererts in de wanden van de enorme put, zonder helmen te dragen en zonder de wanden van hun holen te verstevigen. Levensgevaarlijk natuurlijk. Maar ze vinden genoeg om van te leven. Is het legaal, vraagt Bram. Ze lachen erom. Nee, natuurlijk niet. Maar de Chinese inkoper vraagt heus niet waar ze hun erts vandaan halen. Je moet alleen wel wegwezen als de bewakers van de mijn eraan komen.

 Hoe anders gaat het eraan toe in een reusachtige kopermijn in vol bedrijf. Enorme machines rijden af en aan. Regelmatig klinken sirenes, gevolgd door ontploffingen. Hier wordt 300.000 ton steen per dag verplaatst, en het kopererts daaruit levert een winst van honderden miljoenen dollars per jaar op. Maar het is wel een buitenlandse onderneming die dat geld opstrijkt. En als de productiviteit na een jaar of twintig te laag wordt, trekken de investeerders verder.

Vanuit de lucht is goed te zien hoe ingrijpend het allemaal is. De mijn neemt grote happen uit het land en verandert enorme vlakten in een soort maanlandschap. Maar er zijn ook andere veranderingen zichtbaar. Huizen, scholen, een golfbaan. Welvaart dus, benadrukt een mijnbaas. Zeven jaar geleden was dit nog een suf provinciestadje, en kijk nu eens!

Een eind verderop staan de grote veranderingen op het punt te beginnen. Er komt hier een gigantische kopermijn, en daarvoor wordt een gebied van maar liefst vierhonderd vierkante kilometer onteigend. De nieuwe eigenaars beloven economische bloei. Begon een stad als Johannesburg ook niet als een simpele mijn?

De mensen die in het gebied wonen, kunnen natuurlijk niet blijven. Ze hebben er generaties lang het land bewerkt, maar eigendomspapieren kunnen ze niet laten zien. Hen is niets gevraagd. Ze krijgen wel compensatie voor hun huizen, kippen en fruitbomen, maar niet voor de grond. ‘Alles onder de grond is staatseigendom’, zegt een vertegenwoordiger van het mijnbedrijf, ‘en dat kan de staat dus verpachten aan ons.’ Bewoners die niet weg willen, zijn vanaf dat moment krakers die de wet overtreden. Ook al zijn ze er geboren en hebben ze er hun hele leven gewoond.

Die voormalige bewoners worden verplaatst naar keurige nieuwe huisjes buiten het gebied. Met toilet, en groter dan het vorige huis, maar zonder land om voedsel op te verbouwen. Sommigen lijken daar wel tevreden mee. De meesten niet. ‘In Afrika heeft land sentimentele waarde. Zonder land ben je niemand’, zegt een van hen. ‘Dus je maakt deze mensen kapot. Ze geven niks door aan de volgende generatie.’

meer van Bram Vermeulen