De vrijheid om God te eren is niet vanzelfsprekend, de vrijheid om hem te lasteren is dat evenmin. Bij iedere aflevering van Made in Europe plaatsen we een longread. Bij aflevering twee: religie.

[auteur: Maarten Slagboom]

‘Het is een drummen van jewelste in de toiletten, lippen dienen te worden bijgestift, liters bier en ander vloeibaar vertier te worden geloosd, de hitsigen met ongeduld werken elkaar in de damestoiletten af, traditioneel stinken die minder. Kunnen jullie niet sneller klaarkomen, verdomme, er staat hier een rij die dringend wenst leeg te lopen! Bij de mannen heeft een geestigaard de afbeelding van Mohammed in de urinoirs getekend, de vreugde bij sommigen wanneer ze de profeet vol in het gezicht pissen, het motiveert om beter te mikken, de vloer zal morgenochtend minder dan gewoonlijk kleven.’

Een fragment uit Spoo Pee Doo, de laatste roman van Dimitri Verhulst. Voor het bedrijf WeTransfer, dat gratis verspreiding van het boek mogelijk maakte, was het begin oktober aanleiding om verdere promotie ervan onmiddellijk te staken. ‘Er zitten wat grovere, expliciete passages in – niet alleen deze – die niet aansluiten bij ons redactionele beleid. We bedienen zo’n 180 landen en trekken per maand 100 miljoen gebruikers en willen met iedereen rekening houden,’ liet een woordvoerder van WeTransfer weten op de dag van verschijning. Orthodoxe gelovigen konden er wel eens aanstoot aan nemen.

Toch kon het bedrijf, als het zich even verdiept had in het werk van Verhulst, moeilijk verrast zijn door een passage als deze. Dit is de schrijver van Bloedboek, een roman waarin hij de eerste vijf Bijbelboeken herschrijft als een aaneenrijging van bloederige scenes met een sadistische God als protagonist. Dit is de schrijver ook die zijn eigen scheppingsverhaal Godverdomse dagen op een godverdomse bol doopte. Afgezien van te verwachten blijken van afkeur (‘Bloedboek geeft blijk van grote geestelijke leegte’, kopte het Reformatorisch Dagblad) kwamen die romans hem niet op grootschalige protesten, rechtszaken of levensbedreigingen te bestaan. God mag geprezen, is de communis opinio, maar ook bekritiseerd en bespot.

Dat is wel eens anders geweest.

geheime opening

Nog maar vijftig jaar geleden is het als in Nederland een opmerkelijke blasfemiezaak voor de rechter komt. In Brief aan mijn bank - verschenen in Dialoog, ‘tijdschrift voor homofilie en maatschappij’ – schrijft Gerard Kornelis van het Reve in 1965: ’Als God zich opnieuw in Levende Stof gevangen geeft, zal Hij als Ezel terugkeren, hoogstens in staat een paar lettergrepen te formuleren, miskend en verguisd en geranseld, maar ik zal Hem begrijpen en meteen met Hem naar bed gaan, maar ik doe zwachtels om Zijn hoefjes, dat ik niet te veel schrammen krijg als hij spartelt bij het klaarkomen.’

Een jaar later fantaseert de schrijver in zijn boek Nader tot U dat God – opnieuw in de gedaante van een ezel - bij hem aanbelt en zegt: 'Gerard, dat boek van je – weet je dat Ik bij sommige stukken gehuild heb?' Reve schrijft dan: 'Mijn Heer en mijn God! Geloofd weze Uw Naam tot in alle Eeuwigheid! Ik houd zo verschrikkelijk veel van U,' zou ik proberen te zeggen, maar halverwege zou ik al in janken uitbarsten, en Hem beginnen te kussen en naar binnen trekken, en na een geweldige klauterpartij om de trap naar het slaapkamertje op te komen, zou ik Hem drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening bezitten.’

(tekst loopt door na foto)

Gerard Kornelis van het Reve

Wijzend op de wet op godslastering dringt het SGP-Kamerlid Van Dis aan op maatregelen. Aanvankelijk wordt godslastering bewezen, maar Reve gaat in hoger beroep. Hij zet uiteen dat zijn Godsbesef niet onderdoet voor dat van anderen, en wordt uiteindelijk vrijgesproken. Het ezelsproces markeert dus niet zozeer de ontkerkelijking, Reve beroept zich juist op zijn hoogsteigen godsbeleving, de eredienst die alleen hij voor zijn God uitvoert. Anderzijds, zoals altijd bij Reve, is ironie nooit ver weg. 'Ik zou wel willen, dat U om dit boek erg moest lachen, en niet meteen begon te tobben: het is maar literatuur, moet U bedenken,’ schrijft hij op de flaptekst van Nader tot U.

Dat is ook een dik decennium later precies de boodschap van de Engelse komieken van Monty Python. Alleen maken ze geen boek waarom je kunt lachen, maar een film. Life of Brian, waarin het leven van Jezus wordt gepersifleerd, eindigt met de beroemde scène waarin de titelfiguur, eenmaal aan het kruis genageld, het liedje Always look on the bright side of life begint te zingen. De film wordt verboden in onder meer Ierland, Italië en Noorwegen, en in verscheidene andere Europese landen wordt fel geprotesteerd.

Tijdens een tv-debat op de BBC houdt Malcolm Muggeridge, een Britse katholieke publicist, Monty Python-acteur John Cleese voor dat hij zo’n film nooit over Mohammed had kunnen maken. ‘You’re right,’ riposteert Cleese, ‘400 years ago we would have been burned for this film. I’m suggesting that we’ve made an advance’. Waarop Muggeridge zegt: ‘I’m suggesting that, compared with other presentations of the incarnation, you have not made an advance. And that anybody in the future who might dredge up this miserable film – and it’s quite possible they might, as a piece of social history - would certainly not wish to relate it to say the Chartres cathedral, which is built to the glory of Christ’.
‘Not a funny building,’ mompelt Cleese nog.

(tekst loopt door na foto)

Dimitri in de kathedraal van Chartres

proef op de som

Sinds de jaren zeventig is er veel veranderd. Godslastering is in Engeland en Nederland, anders dan in bijvoorbeeld Italië, Spanje en Oostenrijk, uit het strafrecht verdwenen. Wie vandaag de dag de moeite neemt de christelijke God te bespotten in de hoop daarmee te choqueren, moet van goede huize komen. Maar de man die John Cleese in het BBC-debat bekritiseerde had natuurlijk wel een punt: hoe anders ligt dat bij Allah en Mohammed. Sterker, blasfemie lijkt in de kunsten vandaag de dag vooral op zelfcensuur te stuiten. In een interview in NRC Handelsblad merkte VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra vorig jaar op dat Gerard Reve, wanneer hij in deze tijd over Mohammed had geschreven wat hij indertijd over God schreef, zou zijn ‘omgelegd’. Schrijver Arnon Grunberg zag er een uitnodiging in. ‘Laten we de proef op de som nemen: ik wil de profeet Mohammed en Allah in hun Geheime Opening bezitten, omdat ik zoveel van hen houd,’ schreef hij in zijn column. ‘Als ik over een jaar nog niet ben omgelegd mag ik de heer Zijlstra drie keer in zijn geheime opening bezitten. Afgesproken, heer Zijlstra?’

We kunnen gerust zijn, dat jaar is inmiddels verstreken. Arnon Grunberg leeft nog, en Zijlstra hoeft niet te vrezen voor ongewenst seksueel verkeer met de schrijver. Toch hangt er onmiskenbaar een dreigende waas over Europa, waar het gaat om de relatie tussen religie en de kunsten. De islam, met steeds meer gelovigen vertegenwoordigd, blijkt keer op keer weinig tot geen satire en kritische kunstzinnigheid te verdagen.

De lijst incidenten groeit gestaag. Salman Rushdie, schrijver van De Duivelsverzen over wie een fatwa werd uitgesproken, wordt nog steeds ernstig beperkt in zijn vrijheid. Theo van Gogh, die in zijn columns toch al niet zachtzinnig schreef over de islam, moest de regie van een film waarin Koranteksten op een naakt vrouwenlichaam werden geprojecteerd bekopen met zijn dood. De Deense cartoonist die Mohammed afbeeldde met een bomgordel op zijn hoofd overleefde ternauwernood een aanslag, terwijl zijn collega’s van het Franse blad Charlie Hebdo rücksichtslos geliquideerd werden in hun redactieruimte. In onze uitzending komt Jeannette Bougrab aan het woord, de geliefde van Charb, een van de cartoonisten die vermoord werden. De Frans-Algerijnse politica leeft sinds een tijdje ver weg van Parijs, in Finland. ‘We hebben het recht om kritiek te leveren op het christendom, maar kritiek op de islam kan niet meer,’ zegt ze. ‘Er zou een echte vernieuwing van de islam moeten komen maar dat is verboden. We hebben het recht niet meer om te lasteren, ook al worden we juridisch niet vervolgd. Hoe wil je vechten tegen kalasjnikovs?’

Het zou onzin zijn om te beweren dat orthodoxe christenen, anders dan orthodoxe moslims, inmiddels hun schouders ophalen over in hun ogen godslasterlijke kunst. Vorig jaar nog kreeg de katholieke lobbygroep Promouvoir het voor elkaar dat de film Antichrist van Lars von Trier in Frankrijk niet meer vertoond mag worden. Kunst en religie staan op gespannen voet, maar dat is niet altijd zo geweest. Integendeel, als opdrachtgever en broodheer van kunstenaars is de kerk juist eeuwenlang de grote katalysator geweest van de Europese kunst. Wie door een van de grote Europese kathedralen dwaalt kan onmiddellijk zien hoe hecht die relatie tussen kunst en kerk was. Je zou zelfs van een bijzonder gelukkig huwelijk kunnen spreken, tot de secularisering inzette. Dat gebeurde van binnenuit, voor een belangrijk deel aangedreven door de wetenschap.

god is dood

Filosoof Friedrich Nietzsche was in de jaren tachtig van de 19e eeuw na veel omzwervingen in Genua beland, en ook binnen die stad al een paar keer van woning gewisseld. Steeds waren ze te donker, te koud of te lawaaiig. Totdat hij een etage vond in de Sallita delle Battistina, het bovendeel van een pand van waaruit hij net kan uitzien over de Middellandse Zee. Die zee deed wonderen voor hem. Het was alsof hij aangespoord werd om over de horizon heen te varen, net als Columbus, maar dan in zijn denken. Nietzsche, een veertiger inmiddels aan de vooravond van een geestelijke crisis die hij niet meer te boven zou komen, was hier in Genua op zijn productiefst. Wandelend over de Staglieno-begraafplaats kwam hij tot de ideeën die later uitmondden in zijn boek De Vrolijke Wetenschap. God, zo formuleerde Nietzsche het, is dood. Al die gebedshuizen, die overal in Europa met zoveel mankracht en toewijding uit de grond waren gestampt, kwamen plots in een ander daglicht te staan. ‘Wat zijn eigenlijk deze kerken nog, als ze niet de graven en gedenktekens van God zijn,’ vroeg de filosoof zich af. Nietzsche zag de dood van God als een nieuw startpunt, het maakte de weg vrij voor een nieuwe mens die ‘elke wens naar zekerheid vaarwel zegt’, een vrije geest die de zinloosheid van het leven aanvaardt en daar niet onder lijdt maar juist een kunstwerk van het leven weet te maken. Iemand die zijn levenslot aanvaart, en lust tot leven uitstraalt.

Ergens in De Vrolijke Wetenschap voert Nietzsche De Dolle Mens ten tonele. Het is een man die op klaarlichte dag met een lantaarn de markt op gaat om God te zoeken, en tot het besef komt dat wij hem allen vermoord hebben. ‘God is dood!’ roept hij uit ten overstaan van de marktkooplui op het plein, ‘God is dood!’ Het is niet bekend welk Genuaans plein Nietzsche in zijn hoofd had toen hij de passage schreef. Aannemelijk is het Piazza de Ferrari met het theater dat hij geregeld bezocht om onder meer de opera Carmen van Bizet te zien. Voor De Dolle Mens stond in elk geval de Griekse wijsgeer Diogenes model. Ook Diogenes – de filosoof die erom bekend stond regelmatig in het openbaar te masturberen - zou op klaarlichte dag een lantaarn hebben opgestoken, niet om op zoek te gaan naar God, maar om op zoek te gaan naar ‘de mens’.

Het besef dat God dood is, is een wrang besef, maar er gloort hoop, want eindelijk ligt die horizon weer open. De zee, onze zee ligt weer open.

De Übermensch - geen begrip dat tot meer verwarring leidt dan dit - die Nietzsche voor ogen had liet echter op zich wachten. God mocht dan dood zijn, veel stervelingen dachten daar heel anders over. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de Russische schilder Kazimir Malevitsj, die werd geboren in de periode waarin Nietzsche zijn ideeën over God optekende. Malevitsj was een schoolvoorbeeld van een kunstenaar die leefde in een samenleving waar God nagenoeg dood was verklaard. In de Sovjet-Unie stond de staat vanaf 1917 uiterst vijandig tegenover godsdienst, maar bij haar onderdanen kroop het bloed waar het niet gaan kon. Zonder aan die religieuze betekenis al te veel ruchtbaarheid te geven weerspiegelde Malevitsj’ beroemdste schilderij Het Zwarte Vierkant, toonbeeld van de abstracte kunst, voor de schilder niets minder dan het gelaat van God. Niet voor niets hing hij het, toen het voor het eerst tentoongesteld werd, in een hoek tegen het plafond, traditioneel de plek van de belangrijkste familie-icoon in een huis. Malevitsj was een rusteloze spirituele zoeker in een land waar zoeken naar zingeving subversief was verklaard.

(tekst loopt door na foto)

Dimitri in Moskou bij het Zwarte Vierkant van Malevitsj

De ironie wil dat er een duidelijke overeenkomst is tussen moslims die menen dat hun Profeet nooit en te nimmer mag worden afgebeeld en het beroemde werk van Malevitsj. Zijn poging om de ‘onvoorstelbaarheid van God’ in een schilderij te vangen komt voort uit hetzelfde besef, namelijk het besef dat het goddelijke niet te verbeelden is. Net als in de islam is ook in de Russische orthodoxie het afbeelden van Gods schepping verboden. Bovendien is het domweg onmogelijk. Precies daarom kennen al die Russische iconen ook geen centraal perspectief, en geen lichtinval: de alomtegenwoordigheid van God is niet te bevatten vanuit één gezichtspunt.

Waar belandt iemand die dit voorschrift wil gehoorzamen en tóch het gelaat van God wil afbeelden? Precies, bij het Grote Niets. Bij een zwart vierkant. Malevitsj grijpt daarmee terug op het zogenoemde aniconisme, het verbod op het afbeelden van God, en eigenlijk van alle levende wezens. Wie vandaag de dag door Iran reist ziet regelmatig afbeeldingen van de Profeet waarin zijn gezicht bestaat uit een grote witte vlek zonder enige gelaatstrek. Welbeschouwd is Malevitsj’ wereldberoemde werk daaraan dus verwant.

Hoewel Malevitsj in zijn latere leven terugkeerde naar figuratief werk hing het Zwarte Vierkant prominent boven zijn sterfbed. Ook voorop de lijkwagen waarin zijn lichaam werd vervoerd pronkte het Vierkant, evenals op zijn kist. Eigenlijk had het suprematisme, de stroming die hij in het leven riep, ook een religieuze betekenis. Niet voor niets verwijst de term naar het Latijnse woord supremus, dat ‘hoogste’ betekent. Het suprematisme was ‘ontstegen’ aan de natuur en stond voor de ‘heerschappij van het zuivere gevoel’. Malevitsj schreef ook dat hij ‘de kring van de horizon had vernietigd en de kring van de dingen verlaten’. Het vierkant was maatgevend voor de ‘nieuwe verhouding tussen mens en God’, ‘een ware impressie van het oneindige’.

Om het Zwart Vierkant mag een mythische waas hangen, vol gezwollen teksten die je soms doen duizelen, er is sinds kort ook een nauwelijks bekende anekdote aan verbonden die een heel ander sentiment oproept. Twee jaar geleden ontdekten onderzoekers aan de hand van röntgenscans dat er niet alleen twee eerdere werken verscholen gaan onder het Zwart, maar dat er ook een titel onder staat. In gekleurde letters, in verschillende geometrische vormen, heeft Malevitsj de volgende titel geschreven: ‘Negergevecht in een donkere kelder tijdens de nacht’. Het zou een verwijzing zijn naar een satirisch werk van de Fransman Alphonse Allais, genaamd Combat de Negres dans une cave pendant la nuit. Een racistisch grapje (zeker in onze huidige ogen), diep verscholen onder het gelaat van God.

de satirische publicatie waarnaar Malevitsj verwijst

eeuwige outsider

Net als Moskou ligt Istanbul op het grensvlak van het geografische Europa en Azië. In Turkije stond afstand nemen van God lang gelijk aan modern en westers zijn. Als kind stelde schrijver Orhan Pamuk zich God voor als een oude vrouw in een wit gewaad. Hij groeide op in een welvarende, seculiere omgeving waarin religie was gereduceerd tot, zoals hij het beschreef in zijn boek Istanbul, ‘een stel rare en soms vermakelijke voorschriften waar de lagere klassen zich mee bezighielden’. God was voor domme, arme mensen. ‘Wij hadden het recht over deze ‘onwetende’ mensen te heersen, niet alleen omdat we rijk waren, maar ook omdat we verwesterd en ‘positivistisch’ waren, en daarom moesten we ons er fel tegen teweerstellen dat ze zich te veel aan hun nare religieuze overtuigen hechtten, in ons eigen belang, maar ook in het belang van het land’.

Het Turkije waarin Pamuk opgroeide bestaat nauwelijks meer, de westerse elite waarvan zijn familie deel uitmaakt heeft sterk aan invloed ingeboet. Gebleven is Pamuks geloof in de literatuur. Niemand die beter kan duiden hoezeer de roman een westerse, Europese uitvinding is. De roman staat voor het vrije individu, stelt Pamuk. In een interview in The Paris Review zei hij daarover: ‘Because the novelist is a person who does not belong to a community, who does not share the basic instincts of community, and who is thinking and judging with a different culture than the one he is experiencing.  Once his consciousness is different from that of the community he belongs to, he is an outsider, a loner. And the richness of his tekst comes from that outsider’s voyeuristic vision’.

Dat nu is de kern van het verhaal. De positie van de Europese kunstenaar is die van de eeuwige outsider. Een outsider die totaal vrij is. Oók ten opzichte van God. Wie niks moet hebben van religie mag God lasteren dat het een aard heeft, en wie in een land leeft waarin God verboden is mag zich juist devoot wijden aan een schilderij waarop hij het goddelijke uitbeeldt.

Dat laatste gebeurt hoe langer hoe minder. ‘Veel religieuze kunst uit de westerse traditie is losgeraakt van haar oorsprong,’ schrijft Pieter Steinz daarover in zijn boek Made in Europe bij het lemma over de Zwarte Madonna van Częstochowa, het Poolse Lourdes. ‘De meeste mensen bewonderen de fresco’s van Michelangelo of de cantates van Bach niet meer om het religieuze gevoel dat ermee wordt uitgedrukt, maar om hun esthetische waarde. Generaties groeien op zonder kennis van de Bijbel of de rest van de christelijke traditie. Dat heeft zijn voordelen, onbevangenheid kan de kunstbeleving ten goede komen.’

De invloed van christelijk-religieuze kunst in de samenleving mag verschrompeld zijn, religieuze thematiek is dat allerminst. Een van de meest indrukwekkende werken in dit verband is waarschijnlijk de tiendelige filmcyclus Dekalog van de Poolse cineast Krzysztof Kieslowski. Tien verhalen, alle gesitueerd rond 1987 in de grauwe wijk Stawki van Warschau, telkens refererend aan een van de tien geboden. Kieslowski laat zien dat vragen over toeval, lotsbestemming en de zin van alles ons nog altijd bezighouden. Of God nu dood is of niet, en of we de spot met hem drijven of niet. Op de set overviel de regisseur zijn acteurs tot vervelens toe met vragen als ‘Wat is liefde?’ en ‘Wat is geluk?’ Gevraagd naar de moraal in zijn werk maakte Kieslowski steevast een wegwuivend gebaar. Een moraal? Dat zou suggereren dat hij antwoorden had. Hij was een man van de vrágen. Preken en dogma’s verkondigen, daar leent de Europese kunstenaar zich niet meer voor. Maar de barometer daar steken waar goed en kwaad elkaar in evenwicht houden, daarvoor des te meer.

Bovendien: ook al is God dood, we kunnen nog altijd proberen te kijken met zijn oog. Zoals in de film Lourdes van de Oostenrijkse regisseur Jessica Hausner. Regelmatig kiest ze daarin voor zo’n afstandelijke blik van de camera, waarbij een scene met veel personages wordt geregistreerd terwijl het kader onaangeroerd blijft. Ze keek het af bij Jacques Tati, maar laten we er geen doekjes om winden, het is natuurlijk het oog van God. ‘In mijn verbeelding ziet God toe hoe de mensen zich bewegen en hun rituelen uitvoeren,’ zei ze erover in een interview. Zie ze aan, deze menigte pelgrims, jaar in jaar uit.

spirituele leegte

Een orthodoxe gelovige ziet in het verstommen van het protest tegen christelijke godslastering misschien de bevestiging van de spirituele leegte van Europa. Europa als een openluchtmuseum vol prachtige middeleeuwse gebedshuizen, maar zonder ziel. Orhan Pamuk erkent dat, maar hij ziet ook iets anders. Hij ziet dat die leegte gevuld wordt met literaire bouwwerken. In sommige opzichten, meent Pamuk, is literatuur zelf een vorm van religie. Als dat waar is - en waarom zou het niet waar zijn? - dan is het een religie waarin God als ezel ritueel in zijn achterste wordt genomen, of waarin cafébezoekers pissen op een tekening van Mohammed. Maar evengoed is het dan een religie waarin de gelovigen hun leven soms in dienst van hun God stellen. Of op de valreep, vlak voor de afgrond, ineens onverwacht een Godsbesef laten weerklinken.

Zoals hier in Nederland gebeurde in de zwanenzang van Joost Zwagerman, de poëziebundel Wakend over God, die hier en daar zelfs zijn postume religieuze coming out werd genoemd. In Zwagermans laatste gedichten zijn de rollen plots omgedraaid. God gelooft niet meer in hem.

‘Er zijn zo van die dagen / dat God, droef te moede, / niet meer in mij gelooft.’ 

En waar wij allen God hebben vermoord, zoals Nietzsche schreef, is het God nu die op zijn beurt de gekwelde schrijver ’s nachts besluipt om hem te vermoorden. 

‘Een moordenaar / besluipt mijn huis, loopt / dreigend mijn domeinen rond. / De nacht draagt al een zwarte kap. De moordenaar is God. / Al buitenshuis ben ik door God / verwond. Er klinkt gejank, / dat is de hond. God is nu in huis. De moord wordt zeer snel afgerond.’

‘God is dood,’ schreef Nietzsche in De Vrolijke Wetenschap, ‘maar zoals de menselijke aard nu eenmaal is, zullen er misschien nog millennia lang grotten bestaan waarin men zijn schaduw vertoont. En wij – wij moeten ook nog zijn schaduw overwinnen!’

Zo stelde Nietzsche het zich voor, terwijl hij voor zich uitstaarde over de Middellandse Zee: een horizon die eindelijk weer voor ons open ligt. Schepen die eindelijk mogen uitvaren, welk gevaar er ook dreigt. Een open zee, met ongekende mogelijkheden. Het zou nog wel eens lang kunnen duren voor die nieuwe toekomst zich aandient. En misschien, wie zal het zeggen, blijft die toekomst wel helemaal uit. Misschien blijven we wel altijd zo voortmodderen, ergens tussen hoop en vrees. Mocht dat zo zijn, dan is het een geruststelling dat we ons intussen nog prima weten te vermaken met t-shirts, mokken en kussenslopen waarop die bekende uitspraak van Woody Allen staat: ‘God is dood. Nietzsche is dood. En ik voel me ook niet zo lekker’.