Volgens een recent advies van de Verenigde Naties heeft maar liefst een derde van de wereldbevolking zo snel mogelijk een basisinkomen nodig. Maar geen enkel arm land kan dit betalen. Hoe voorkomen we een hongerpandemie?

De èchte coronacrisis vindt niet hier plaats, maar elders. In Nederland zagen we de noodzaak van een helpende overheid. Bedrijven worden overeind gehouden, en verliezen mensen toch hun baan, dan krijgen ze een ww- of bijstandsuitkering.

Maar in ontwikkelingslanden (bij gebrek aan een betere term), waar geen goede georganiseerde burgerregistratie- en belastingsystemen bestaan, en de meeste mensen in de grijze of zwarte economie werken, ontstaat een regelrechte noodsituatie.

Voedseltekort was daar voor corona, bijvoorbeeld vanwege verschillende klimaatrampen ook al een probleem. Maar door corona ligt de economie ook nog eens grotendeels stil; geld komt niet meer binnen en overheden zijn niet in staat om te helpen.

Het betekent nog meer extreme armoede en acute hongersnood: kilometerslange rijen voor voedselbanken en vechtpartijen om meel en bakolie.

Kilometers lange rijen voor voedsel in Zuid-Afrika

Als oplossing voor de catastrofe die plaatsvindt in ontwikkelingslanden, stelt de ontwikkelingsorganisatie van de VN, de UNDP, voor om 2,7 miljard mensen (grofweg één derde van de wereldbevolking) van een basisinkomen te voorzien. Maar de mogelijkheden zijn beperkt. Problemen als inclusie (of de minister-president óók een basisinkomen krijgt), exclusie (of er geen gerechtigden worden gemist) en beperkte transfermogelijkheden maken het uitkeren van vaste bedragen aan de armste mensen een logistiek ingewikkelde kwestie. Maar naast deze obstakels speelt een groter probleem: hoe kan je uitkeren als er geen geld is?

Volgens de VN hebben arme landen dat geld wel, maar gaat het nu vooral nog naar buitenlandse schuldbetalingen. Dat biedt perspectief: met uitstel van deze schuldbetalingen zouden arme landen de inkomens van hun inwoners zelf kunnen financieren.

Volgens het UNDP-rapport hoeft een (tijdelijk) basisinkomen voor veel ontwikkelingslanden niet meer dan 1 procent van het bruto nationaal product te kosten. Tegelijkertijd betalen ontwikkelingslanden gezamenlijk dit jaar zo’n drieduizend miljard dollar aan schuldaflossingen. Meer dan genoeg, zouden we deze betalingen stopzetten, om de voorgestelde basisinkomen-opties voor alle 132 landen te financieren.

Hoe realistisch is dat?

Afgelopen 15 april besloot het Internationaal Monetair Fonds (IMF) samen met de G20 om landen met zwakke economieën uitstel van schuldbetalingen te bieden en nieuwe leningen te verstrekken. Zo’n 210 miljoen dollar werd vrijgemaakt voor 25 landen. Lang niet genoeg: Volgens UNCTAD, de VN-organisatie voor handel en ontwikkeling, is minstens duizend miljard dollar nodig.

Bovendien gaat de ketting aan schulden daarmee niet minder zwaar wegen, zegt UNCTAD. De organisatie betwijfelt of uitstel van schuldbetalingen überhaupt enig effect heeft. De rente en aflossing zouden de komende jaren dan alsnog moeten worden opgebracht. Er moet goed worden gekeken, zo zegt UNCTAD, of de schulden van ontwikkelingslanden überhaupt wel houdbaar en duurzaam zijn.

Maar hoe groot is de kans nou dat rijke partijen miljarden euro’s aan schulden gaan kwijtschelden? Groter dan je misschien denkt. Nog niet zo heel lang geleden is het al een keer gedaan.

In de jaren negentig startte een groep christelijken de Jubilee 2000-campagne, om een hoop schuld van ontwikkelingslanden kwijt te schelden. Het concept stamt uit het Bijbelse idee van het jubeljaar; het zevende of vijftigste jaar. In het jubeljaar, zoals beschreven in Leviticus, worden degenen die door schulden tot slaaf zijn gemaakt vrijgelaten, worden gronden die door schulden moesten worden afgestaan teruggegeven en worden gemeenschappen die door ongelijkheid verscheurd zijn, hersteld.

Jubilee 2000 startte in 1998 met campagnevoeren en brak records: de grootste petitie ooit werd ondertekend (24.391.181 handtekeningen) uit 166 landen, waarmee de petitie eveneens de meest internationaal ondertekende petitie ooit werd.

De campagne liep van mei 1998 tot december 2000. Er werden uitgebreide lokale activiteiten, openbare demonstraties en bijeenkomsten georganiseerd. De campagne kreeg steun van een breed scala aan opinieleiders en bekendheden - van Bono (U2) tot de paus. Uiteindelijk werd het doel behaald: meer dan 100 miljard dollar aan schuldbetalingen van 35 van de armste landen werden kwijtgescholden.

Het resultaat? Meer geld voor gezondheids- en onderwijsprogramma’s, maar ook een groei in het wereldwijde bewustzijn over de aard en omvang van schulden binnen het mondiale financiële stelsel. Door dit bredere bewustzijn ontstond ook meer politieke controle vanuit volken naar hun regeringen toe. En daarmee een verhoogde verantwoordingsplicht vanuit regeringen naar hun burgers voor de aanvraag van buitenlandse leningen.

De hoogste tijd

Hoogleraar ontwikkelingsstudies Paul Hoebink denkt dat het de hoogste tijd is voor een nieuwe kwijtschelding. ‘Het is belangrijker dan ooit tevoren dat arme landen zich verder kunnen ontwikkelen, en daarbij het vertrouwen krijgen van het buitenland dat het geld op de goede plek terecht komt,’ aldus Hoebink.

Ook een basisinkomen, al dan niet tijdelijk, ziet Hoebink als een goed idee. ‘Door een basisinkomen te verschaffen aan mensen in arme landen, wordt natuurlijke economische groei gestimuleerd: kinderen gaan weer naar school, investeringen worden gedaan, bedrijfjes worden opgezet, en al het geld circuleert binnen de lokale economie.’ Hoebink stelt dat schuldverlichting essentieel is voor regeringen om met basisinkomens te kunnen werken. ‘Er is veel inzet voor nodig, maar we hebben met de Jubilee 2000 gezien dat het kan.’

‘Er is veel inzet voor nodig, maar we hebben met de Jubilee 2000 gezien dat het kan’

Hoebink benadrukt dat een campagne zoals Jubilee 2000 groot effect kan hebben, maar dat het erg belangrijk is dat regeringen van ontwikkelingslanden zélf goed aangeven wat ze nodig hebben. ‘Het allerbelangrijkste aspect van moderne ontwikkelingshulp is ownership van de landen zelf. Regeringen en inwoners van ontwikkelingslanden kunnen zelf het beste bepalen wat zij nodig hebben, dus zíj moeten met voorstellen komen. Ook als het aankomt op schuldkwijtschelding,’ aldus de hoogleraar.

‘Maar, we zien dat ontwikkelde landen weinig vertrouwen hebben in het ownership van arme landen. Erg onterecht. Er wordt veel focus gelegd op corruptie en fraude door regeringen, terwijl dit maar bij twee à drie procent van alle hulptransacties voorkomt. Regeringen moeten zélf weer kunnen bepalen waar het geld heen gaat, wat een stuk makkelijker gaat als zij niet aan een ketting van schuldbetalingen liggen.’