Op 30 januari 2005 heeft Irak voor het eerst sinds 1953 vrije verkiezingen georganiseerd. Meer dan 60 procent van de 14,2 miljoen kiesgerechtigden heeft hun stem uitgebracht voor de Nationale Assemblee, een tijdelijk parlement met 275 zetels.

Daarnaast is gestemd voor achttien provinciale besturen en een Koerdisch parlement in Noord-Irak. En het lijkt erop dat de massale opkomst even belangrijk is als de uitslag. Zo laat de Amerikaanse president Bush weten dat “het Iraakse volk door te stemmen de antidemocratische ideologieën van terroristen ferm terzijde heeft geschoven”. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Bot noemde de verkiezingen een “bemoedigend teken” en sprak zelfs voorzichtig van een succes. Maar het succes van de ‘geïmporteerde’ democratie zal pas aan het eind van dit jaar duidelijk worden, wanneer het staatsbestel in Irak zijn definitieve vorm heeft gekregen en de politieke machtsverhoudingen daarbinnen zijn uitgekristalliseerd.

De verkiezingen van 30 januari 2005 zijn gebaseerd op de Transitional Administrative Law (TAL). Een voorlopige grondwet die in maart 2004 door de Coalition Provisional Authority onder leiding van Paul Bremer is ingevoerd. Volgens de TAL vormt het gekozen Assemblee de tijdelijke wetgevende macht binnen Irak en heeft het parlement twee belangrijke taken.

Ten eerste benoemt de Assemblee met een tweederde meerderheid een presidentiële Raad. Deze Raad bestaat uit een president en twee vice-presidenten en moet de premier van Irak aanstellen. Op zijn advies zal de Assemblee dan een raad van ministers benoemen. De presidentiële raad en de ministers zullen de uitvoerende macht binnen het Iraakse staatsbestel vormen.

De tweede taak van de Assemblee bestaat uit het opstellen van een definitieve grondwet. De nieuwe grondwet moet voor 15 augustus 2005 klaar zijn, waarna deze wordt goedgekeurd in een volksreferendum dat uiterlijk 15 oktober 2005 wordt gehouden. Als de grondwet wordt goedgekeurd, volgt in december 2005 een nieuwe stembusgang, maar dit keer voor een nationaal parlement dat niet tijdelijk is. De nieuwe regering moet dan tegen 31 december 2005 zijn gevormd. Als de grondwet niet wordt aangenomen, zal het Irakese volk opnieuw een voorlopig parlement moeten kiezen, waarna de hiervoor beschreven staatsrechterlijke procedure opnieuw begint.

Het kiesstelsel in Irak is op het principe van evenredige vertegenwoordiging gebaseerd. Hierbij tellen alle uitgebrachte stemmen mee voor de uiteindelijke verhoudingen in de zetelverdeling. Om de gehele Iraakse bevolking te bereiken, heeft de kiesraad gebruik gemaakt van het voedseldistributiesysteem van Saddam Hussein. In november kregen de Irakezen gelijk met hun jaarlijkse bonnenboekje een afschrift van hun gegevens in het kiesregister. Er is wel kritiek geweest op het gebruik van dit distributiesysteem. Er zijn verhalen van Irakezen waarin wordt gesuggereerd dat zij zich moesten inschrijven voor de verkiezingen want anders zouden zij geen voedselrantsoen krijgen.

In plaats van één partij, zoals onder Saddam Hussein, hadden de Irakezen ditmaal de keuze uit 111 geregistreerde partijen met in totaal 7.785 kandidaten. De kandidaten mogen geen banden hebben met leger of milities. Ook mogen zij geen hoge positie binnen de Ba’athpartij hebben bekleed. Op de derde plek van iedere partijlijst moet bovendien een vrouw staan om zo te garanderen dat minimaal 25 % van de zetels in de Assemblee naar de vrouwelijke kandidaten gaat.

De meeste Irakezen lijken zich bij hun stemgedrag door hun etnische en religieuze achtergrond te hebben laten inspireren. De Koerden zullen vooral op de Koerdische Alliantie Lijst hebben gestemd. Een samenwerkingsverband tussen de Koerdische Democratische Partij en de Patriottische Unie van Koerdistan, die beiden in Noord-Irak onder het bewind van Saddam Hussein de dienst hebben uitgemaakt. De sjiieten zijn onder meer vertegenwoordigd in de Verenigde Iraakse Alliantie, een coalitie van 16 sjiitische partijen. Deze lijst is mede samengesteld door de belangrijkste sjiitische geestelijke in Irak, grootayatollah al-Sistani. De huidige premier Iyad Allawi voert met zijn partij de Iraakse Lijst aan, een mix van sjiitische en soennitische kandidaten. Maar sjiieten bezetten wel de hoge plaatsen op de lijst. De Volksunie, tot slot, is links-georiënteerd en wordt vooral gesteund door vrouwen en seculiere Irakezen die bang zijn voor de invloed van geestelijken op het landsbestuur.

De soennieten (20% van de bevolking) zijn in de verkiezingsstrijd zowel aan de kant van de partijen als de stemmers ondervertegenwoordigd. Er bestaat slechts één grote, populaire soennitische partij, de Iraaks Islamitische Partij, maar deze partij is vanwege bedreigingen uit de verkiezingenstrijd gestapt. Daarnaast hebben soennitische geestelijken van de Vereniging van Moslimgeleerden opgeroepen tot een boycot van de verkiezingen, waardoor veel soennitische Irakezen de gang naar de stembus niet hebben gemaakt. Het ziet er naar uit dat de Assemblee vooral de sjiitische en Koerdische bevolking zal vertegenwoordigen. Het ontbreken van een soennitische stem bij het kiezen van de presidentiële Raad en het opstellen van de grondwet, kan echter grote gevolgen hebben voor de legitimiteit en de stabiliteit van de toekomstige Iraakse regering.