De Libanese politieke situatie van vandaag is niet te begrijpen zonder een blik op de religieuze scheidslijnen die het land bepalen. De Libanese bevolking is ongekend gefragmenteerd: het land kent zeventien erkende islamitische en christelijke stromingen, van Druzen en Alawiten tot Syrisch katholieken en Armeens orthodoxen. De balans tussen deze bevolkingsgroepen is altijd bepalend geweest voor de Libanese politiek.

Libanon in de twintigste eeuw

Oorspronkelijk werd het land in 1920 gecreëerd om een machtsbasis te verschaffen voor de maronitische christenen, die op dat moment nog de meerderheid van de bevolking uitmaakten (de verhouding christenen-moslims was ongeveer 6:5). Tot 1943 was Libanon een mandaatgebied van de Volkenbond onder Frans toezicht. In dat jaar werd de onafhankelijkheid met medewerking van de internationale gemeenschap een feit. Het nationaal pact van ‘ 43 legde de unieke staatsvorm vast die Libanon nog steeds kenmerkt: een democratie langs confessionele lijnen waarbij elke religieuze groep een vast aantal parlementszetels heeft, de president een christen moet zijn, de premier een sunniet en de voorzitter van het parlement een sjiiet.

Het nationale pact vormde het begin van een economische bloeitijd van dertig jaar waarin Libanon uitgroeide tot het financiële centrum van het Midden-Oosten en bovendien bekend stond als de meest succesvolle democratie van de regio. Die positie kon Libanon alleen vasthouden zolang er voor een neutrale koers gekozen werd. Dat lukte tot het einde van de jaren zestig, toen de toegestroomde Palestijnse vluchtelingen onder leiding van de PLO Israël begonnen te bestoken vanuit het zuiden van Libanon. In 1973 maakte de Syrische dictator Hafez Asad bovendien bekend dat hij Libanon wilde annexeren, omdat hij het land met de bloeiende economie als wingewest wilde gebruiken. Tegelijkertijd begon de demografische balans om te slaan in het voordeel van de moslims, die hun aandeel opeisten.

De oplopende spanningen met Israël zorgden ervoor dat wapens het land binnenstroomden en politieke partijen gemilitariseerd raakten. Die situatie mondde uit in de bloedige burgeroorlog die van 1975 tot 1990 zou duren, waarbij Syrië en Israël beiden het land binnentrokken en Hezbollah oppermachtig werd in het Zuiden. Vredesmissies van Unifil, waaraan ook Nederland deelnam, konden het geweld niet stoppen. Tijdens de jaren zeventig en tachtig werd de infrastructuur van Libanon volledig vernietigd. De religieuze groeperingen in het land stonden elkaar naar het leven en Libanon werd een broeinest van terroristische activiteit en politieke moorden die het openbare leven lamlegden.

Israël trok in 1985 de meeste van zijn troepen terug, terwijl Syrië door bleef vechten. In 1988 koos de Libanese president generaal Michel Aoun tot premier van een interim-regering, tegen de wens van de Syriërs. Syrië reageerde met hernieuwde offensieven. Nadat Irak in 1990 Koeweit binnenviel, besloot Syrië Irak niet te steunen – in ruil voor een versterkte greep op Libanon. Met de impliciete steun van de Verenigde Staten en Israël, die geloofden dat Syrië de strijdende facties in ieder geval onder controle kon houden, bezetten de Syriërs het presidentiële paleis en installeerden ze een marionettenregering. De Syriërs introduceerden het Taef-akkoord, waarbij politieke hervorming werd beloofd die er nooit kwam. Die situatie duurde tien jaar.

De ommekeer in de Libanese politiek kwam na 2000: de druzen en de christenen sloten een historisch akkoord in 2001, waardoor de oppositie gezamenlijk kon optrekken tegen de Syrische overheersing. Gesteund door de veranderde uitgangspunten voor de buitenlandse politiek van de VS, die Syrië aan haar As van het Kwaad had toegevoegd, werd er gelobbyd voor een VN-resolutie, die er uiteindelijk in 2004 met steun van Frankrijk en de VS kwam. Die resolutie leidde uiteindelijk tot grote interne spanningen in de Libanese politiek, en uiteindelijk tot de moord op de anti-Syrische premier Rafik Hariri.