Slavernij roept associaties op aan een verleden waar we als Nederlanders niet graag aan herinnerd worden. Seksslaven passen in de Romeinse tijd of op vreemde feestjes waar mensen zich graag in leer hullen. Dat deze begrippen in onze moderne samenleving nog altijd actueel zijn, is haast niet voor te stellen. Misschien dat die onvoorstelbaarheid er voor zorgt dat de publieke verontwaardiging rond het onderwerp sterk achterblijft bij de realiteit.

Een papieren prioriteit

Vrouwenhandel is grootschalig en big business. Jaarlijks worden er alleen al vanuit de Balkanlanden en Rusland ruim 200.000 mensen verhandeld ten behoeve van de seksindustrie. In Europa zou het totaal aantal vrouwen dat is verhandeld en momenteel als seksslaaf in de seksindustrie werkt tussen de 500.000 en 700.000 liggen. In Nederland zijn er, volgens cijfers uit de rapportage van de Nationaal Rapporteur van de mensenhandel, 3.500 slachtoffers gedwongen werkzaam in de prostitutie en de opbrengst zou jaarlijks 118.000.000 bedragen. Alle cijfers zijn schattingen. Slechts een fractie van die aantallen is zichtbaar bij Justitie en nog minder van die gevallen worden echt uitgezocht.

De bestrijding van vrouwenhandel staat al twintig jaar hoog op de agenda in Nederland. Er is een indrukwekkend arsenaal aan wetten en maatregelen aangenomen. Hulpverleningsinstellingen, een landelijk officier, allerlei task forces en units binnen de politie en een nationaal rapporteur mensenhandel zijn in het leven geroepen. Toch slaagt dit indrukwekkende apparaat er slechts in om enkele tientallen vrouwen opvang en bescherming te bieden. Is dit onwil of onkunde? De meerderheid van de vrouwen die door mensenhandelaren naar Nederland wordt gebracht, wordt namelijk meestal gewoon uitgezet. Opeens zijn zij geen slachtoffers meer, maar criminele illegale vreemdelingen.

Het falende overheidsbeleid is voor een deel te herleiden naar veranderingen die eind jaren negentig en later na de Pim Fortuyn revolte zijn doorgevoerd. Na Pim Fortuyn ging het vooral om de veiligheidsbeleving in de publieke ruimte. Omdat vrouwenhandel doorgaans geen sporen nalaat op die publieke ruimte, werd de aanpak daarvan ook minder belangrijk.

Behaalde de nationale recherche begin jaren negentig nog van tijd tot tijd successen vanwege de onbeperkte tijd die zij in zaken mochten investeren, na de IRT-affaire is het onbeperkt rechercheren aan banden gelegd. Nu mogen recherche-teams maximaal drie maanden aan een zaak besteden. Het wordt het 'korte-klappen' beleid genoemd. Die drie maanden is nooit genoeg om internationale criminele organisaties in kaart te brengen en op te pakken. Dus worden er oppervlakkige onderzoeken gedaan en is er van tijd tot tijd in probleemwijken een schoonveegactie. Dit zorgt echter voor een verplaatsing van het probleem. Door de tippelzone aan de Theemsweg te sluiten en de illegale prostituees aldaar het land uit te zetten, is het probleem voor Amsterdam opgelost.

Cohen beschouwt het uitzetten van de illegale prostituees als een vorm van tegenhouden. Door het illegale prostituees onmogelijk te maken in Amsterdam te werken, zullen ze ook niet door mensenhandelaren hierheen gestuurd worden. Maar verschillende internationale en Europese verdragen, richtlijnen en kaderbesluiten verbieden Nederland slachtoffers van vrouwenhandel zomaar uit te zetten. Dus wordt er gegoocheld met woorden en termen, waarbij de vrouwen beurtelings daders en slachtoffers zijn. Cohen zei in 2002 tijdens een persconferentie naar aanleiding van de uitzetting van honderd vrouwen uit Amsterdam: 'Het uitzetten van illegale prostituees is niet primair bedoeld om vrouwenhandel tegen te gaan. De belangrijkste reden is dat de vrouwen iets doen wat verboden is, namelijk werken zonder werkvergunning. De meest effectieve manier om daar een eind aan te maken is door ze uit te zetten. Het uitzetten van prostituees kan je zien als een vorm van tegenhouden. De vrouwen komen buiten het bereik van de vrouwenhandelaars en daardoor kunnen die hen niet langer uitbuiten.'

Met de schoonveegacties worden de slachtoffers van mensenhandelaren gestraft en niet de handelaren zelf. Tegen hen wordt nauwelijks aangifte gedaan. De vrouwen zijn bang om uitgezet te worden en voor represailles van de handelaar zelf. De overheid heeft de illegale prostituees ook niets te bieden. Formeel geldt de B9-regeling, waarbij de vrouwen die wel aangifte durven doen gedurende het onderzoek en het proces tegen de vrouwenhandelaar, een tijdelijke verblijfstitel krijgen. Deze titel komt echter te vervallen zodra er in de rechtzaak een uitspraak is gedaan. De vrouw wordt dan teruggestuurd naar het land van herkomst, waar vaak handlangers van de al of niet berechte handelaar haar staan op te wachten. Gevolg is dat deze vrouwen op deze manier het slachtoffer blijven van uitbuiting.

Van de ruim vierhonderd gevallen die de Stichting tegen Vrouwenhandel in 2003 onder ogen kreeg, kwamen maar zestig in aanmerking voor de B9-procedure. Slechts een enkeling schopte het tot een verblijfsstatus. Vrijwel alle vrouwen worden uitgezet.