Met een lening van 137 miljoen dollar van de kroonprins van Qatar startte 8 jaar geleden het Arabische televisiestation Al Jazeera. Een aantal werkloze Arabische journalisten, onder wie enkele voormalige BBC medewerkers die door sluiting van de Arabische afdeling hun baan waren kwijtgeraakt, greep hun kans. Vanuit de Qatarese hoofdstad Doha begonnen zij te bouwen aan een nieuwszender die inmiddels een kijkerspubliek heeft van zo'n 250 miljoen mensen in de Arabische wereld, en een naamsbekendheid geniet die menig mediamagnaat doet watertanden. Maar met de groei van het station nemen ook de discussies toe over de journalistieke onafhankelijkheid van haar berichtgeving.

Al Jazeera, Arabisch voor ‘het Eiland’, begon met uitzenden in 1996. Aanvankelijk 8 uur per dag, en sinds 1999 zendt het station de volle 24 uur uit. Volgens Faisal Al-Kasim, één van de oprichters en presentator van het zeer populaire programma ‘De Andere Richting’, was het creëren van een onafhankelijk station bittere noodzaak in de Arabische wereld. In een artikel in de Volkskrant zegt hij daarover: “Ik geloof dat één van de hoofdoorzaken van de Arabische achterlijkheid het gebrek aan vrije media is. Als je een tumor hebt, moet je die niet behandelen door hem proberen toe te dekken, maar door hem te amputeren. Dat proberen wij: problemen op een open manier behandelen. Pas dan krijg je democratie". Dissidenten en andersdenkenden krijgen volgens de journalist dan ook evenveel ruimte als regeringsleiders. Door die mensen bij elkaar te brengen hoopt hij een bijdrage te leveren aan zijn einddoel: het creëren van Arabische eenheid.

Maar de meningen over de goede bedoelingen van Al Jazeera lopen flink uiteen. Vóór 11 september werd het station in westerse media vooral geprezen om de pioniersrol die ze speelde op het gebied van persvrijheid in het Midden-Oosten en Noord Afrika. In 1999 ontving de zender de Prins Claus Prijs voor haar onafhankelijke nieuwsgaring. Het juryrapport stelde: “Al Jazeera representeert een revolutie in de mediacultuur in de Arabische wereld. In het nieuws en de discussieprogramma’s is er ruimte voor elk onderwerp, voor elke stem. Al Jazeera overstijgt de begrenzingen die de eigen regio hen oplegt.”

Omdat Al Jazeera toegang heeft tot plaatsen die ontoegankelijk zijn voor westerse media, ging ook CNN met de Arabieren in zee. Een tijdje ging dat goed, maar na 9/11 veranderde de aanvankelijk innige band. Het uitzenden van de videoboodschappen van Bin Laden was volgens de Amerikanen een brug te ver. Al Jazeera werd beticht van partijdigheid en prompt bestempeld tot “Taliban TV”. De zender reageerde gepikeerd en stelde op haar beurt dat ze zich slechts hield aan haar taak als nieuwszender en juist een stem gaf aan degenen die in westerse media nauwelijks aan bod komen. Toen het Afghaanse kantoor van het televisiestation in november 2001 werd getroffen door vier Amerikaanse raketten en CNN in januari 2002 ongevraagd een interview van Al Jazeera met Bin Laden uitzond, verbraken de Arabieren de banden met hun Amerikaanse tegenhangers. Hoofdredacteur Ibrahim Helal meldde tijdens een bezoek aan Nederland dat hij schoon genoeg had van de dubbele westerse moraal. “Eerst waren we een deel van het Westen in de Arabische wereld, en na 11 september zijn we plots een steun voor het terorrisme”.