Tegenlicht schetst in twee uitzendingen een somber beeld van de Nederlandse kenniseconomie. De VPRO Gids spoorde naar Groningen voor een gesprek met toponderzoeker Katja Loos. Volgens haar doen we het zo slecht nog niet.

De werkkamer van Katja Loos (1971)heeft veel weg van een souvenirwinkel. Haar boekenkast staat vol met felgekleurde mokken en andere snuisterijen die herinneren aan exotische oorden. Aan de muur hangen zwart-witfoto’s van de skyline van New York. Loos reisde in het begin van haar loopbaan dan ook heel wat af. Na opleidingen in Mainz en Bayreuth werkte ze onder meer in de vs, Brazilië en Spanje. Toch koos ze uiteindelijk voor een baan bij het Zernike Institute for Advanced Materials, onderdeel van de Rijksuniversiteit Groningen.

Hier houdt de goedlachse Duitse zich bezig met de synthese van polymeren, de basis voor kunststoffen. Meestal worden deze gemaakt uit olie, maar Loos en haar team zoeken ook naar alternatieven. Suikers bijvoorbeeld, al moet dit niet ten koste gaat van de voedselproductie.Ook doet Loos onderzoek naar milieuvriendelijker
manieren van polymerisatie. ‘In de industrie gebeurt dat meestal met oplosmiddel
en bij hoge druk en temperaturen. Wij proberen het met enzymen. Daardoor kan het
zonder oplosmiddel en hoge druk, bij kamertemperatuur en op den duur misschien zelfs in water.’

Loos is, hoewel ze dat zelf bescheiden ontkent,een kei in haar vak. Vorig jaar werd ze fellow aan het Dutch Polymer Institute (DPI), een aanstelling die gepaard ging met een onderzoekbeurs van een miljoen euro. In 2009 ontving ze van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (nwo) een subsidie van 800.000 euro om fundamenteel onderzoek te doen (ze kreeg de toelage op basis van een onderzoeksvoorstel met de intrigerende titel ‘Wat wij van pudding kunnen leren’).

Ook het Zernike Institute behoort tot de absolute top. Het NWO klasseerde de instelling vorig jaar als beste van de zes Nederlandse toponderzoekscholen. Het Britse onderwijsblad Times Higher Education zette de Groningers zelfs op plaats negen van de wereld op basis van citaties. Dicht achter MIT, en boven Princeton, Stanford en Cambridge.

Talentenjacht

Daarmee vormen Loos en haar collega’s een uitzondering, zo horen we in de Tegenlicht-uitzendingen ‘Nederland buiten kennis’ (7 november) en ‘Holland gets Talent’ (14 november). Hierin wordt een somber beeld geschetst van de vaderlandse kenniseconomie. Door onvoldoende te investeren in het onderwijs, dreigt Nederland zijn positie als kennisnatie te verspelen, zo betogen deskundigen. Zij verwijzen onder meer naar de Kenniseconomie Monitor, die al jaren verontrustende tendensen laat zien. Ook volgens de editie van 2010 is de toestand onverminderd zorgelijk. In de zogenaamde
‘moederindex’ van de kenniseconomie bezette Nederland vorig jaar de achtste plaats. Weliswaar in de kopgroep, erkent de monitor, maar wel achter de echte top. Finland, Denemarken, Zweden, Canada, Singapore, Zwitserland en de VS scoren allemaal beter dan wij. Daarachter doemt volgens de schrijvers al weer een nieuw gevaar op, want de Aziaten komen eraan. Als hun huidige groeitempo aanhoudt, zullen ook zij Nederland spoedig gaan bedreigen.

Als reactie op de teruglopende kwaliteit van het Nederlandse onderwijs, trekken Nederlandse universiteiten volgens Tegenlicht nu al steeds meer buitenlandse onderzoekers aan. In de aflevering ‘Holland Gets Talent’ volgt maker Kees Brouwer jonge Chinese wetenschappers die naar Nederland worden gehaald. Hiervoor moeten ze eerst een strenge selectieprocedure doorlopen bij het Bureau International Top Talent (ITT). Deze heeft veel weg van een talentenjacht op televisie.

‘Alleen met Nederlandse aio’s redden we het niet,’ bevestigt Loos. ‘We beginnen hier jaarlijks met minder dan vijftig eerstejaars studenten scheikunde. Die populatie is na vier jaar stevig uitgedund, maar een enkeling wil verder in de wetenschap. Dus moeten we over de grenzen op zoek naar promovendi.’ Die komen lang niet allemaal uit China, zo blijkt als we een rondje maken over de afdeling. In de kantine treffen we naast de Chinese Qiuyan Yang (26) ook de Indonesische Erythrina Stavila (24) en de Servische Ivana Vukovic (26) aan. Gevraagd wat hen het beste bevalt aan
Groningen, noemen ze alle drie de uitstekende technische faciliteiten van het Zernike Institute. ‘Hier heb ik eindelijk de kans om met de beste apparatuur te werken,’ zegt Vukovic. ‘In Servië kan ik mijn experimenten gewoon niet doen.’

Eerst wat eten

Daarnaast geeft het drietal ook hoog op van de open en vriendelijke sfeer aan de faculteit. Dit is een succesfactor die volgens Loos nogal eens wordt onderschat. Een topinstituut is niet alleen een kwestie van geld of talent, zegt ze. Ook sociale factoren spelen een grote rol. ‘Misschien wel het sterkste punt van het Zernike Institute is de nauwe samenwerking tussen mensen met een verschillende achtergrond. Natuurkundigen, scheikundigen en biologen werken hier nauw samen. Ik heb aan een aantal andere universiteiten gewerkt voordat ik hier kwam en daar heerste altijd
onderling wantrouwen. Als je een instrument wilde gebruiken van een andere groep, mocht het niet. Hier is dat heel gewoon.’

Ook bij het aannemen van jonge onderzoekers maakt Loos altijd een afweging tussen academische en sociale kwaliteiten. Iemand mag nog zo briljant zijn, als Loos persoonlijk niet met hem door een deur kan, komt hij er niet in. Ook de mening van de rest van het team telt. Ter kennismaking gaan nieuwe kandidaten altijd eerst wat eten met een groepje directe collega’s. Geven die aan dat ze iemand niet zien zitten, dan valt de sollicitant af. Loos: ‘Ik vind dat logisch. Je staat toch de hele dag met zo iemand in het lab. Ik heb liever een publicatie minder dan op de labzaal te komen en te voelen dat er iets niet klopt. We hoeven niet allemaal goede vrienden te zijn, maar we moeten wel met elkaar kunnen werken en koffie drinken.’

Hoewel Loos’ team dus maar weinig Nederlanders telt, is ze het niet eens met de kritiek op het Nederlandse onderwijssysteem. ‘Wij Duitsers noemen dat zeuren op hoog niveau,’ zegt ze als we weer terug zijn op haar kamer.
‘Ik heb de kennismonitor niet gelezen, maar ik ken de klachten over teruglopende studieprestaties, die zijn niets nieuws. Elke generatie zeurt over de volgende generatie en het komt eigenlijk altijd goed. Toen ik hier begon met college geven, werd er ook al gezegd dat de studenten niet goed waren. Die mensen zijn nu aan het promoveren, en het zijn uitstekende promovendi.’

‘Ik ken de klachten over teruglopende studieprestaties, die zijn niets nieuws. Elke generatie zeurt over de volgende generatie en het komt eigenlijk altijd goed.’

Katja Loos

Een miljoen

Ook in vergelijking met de westerse landen doet Nederland het volgens Loos nog altijd prima. Natuurlijk is er een kleine groep topinstituten die beter scoren dan de Nederlandse universiteiten. Maar daarbij moeten we volgens haar bedenken dat veel van die instituten een heel andere opzet hebben. Ze verwijst naar de universiteit van Harvard, die heel veel geld ophaalt door alumnifinanciering. ‘Voormalige studenten die nu veel geld verdienen, doneren met liefde grote bedragen. Dat zijn wij hier helemaal niet gewend.’

Bij de eveneens hoog aangeschreven ETH Zürich hoeven hoogleraren volgens Loos niet eens een onderzoeksvoorstel hoeft te schrijven. ‘Als je een goed idee hebt, ga je naar iemand toe, en krijg je een miljoen euro. Kijk als dat hier zo was, zouden wij ook hoger op de ranglijsten staan.’ (lacht)

Door altijd maar te focussen op dit soort buitenlandse topinstellingen ontstaat een vertekend beeld, vindt Loos. Want als je kijkt naar het gemiddelde niveau, doet Nederland het juist veel beter dan bijvoorbeeld Amerika. ‘Veel kleinere universiteiten daar stellen niets voor. Hier heb je veertien universiteiten, die allemaal hartstikke goed zijn. De universiteiten die een scheikundefaculteit hebben, zitten allemaal op ons niveau. Ik vind dat we daarom juist trots mogen zijn op het onderwijssysteem in Nederland en Duitsland. Hier gebeurt alles normaal en keurig. Je krijgt alleen geld als je een goed voorstel schrijft. En desondanks doen we het vrijwel net zo goed als die universiteiten die in luxe leven.’

Over de opkomst van de Aziatische landen hoeven we ons volgens Loos evenmin zorgen te maken. ‘Ik vind die angst erg overdreven. Voorlopig sturen zij nog altijd hun aio’s naar ons toe omdat het niveau hier hoger ligt. Op den duur zullen ze die achterstand wel inlopen, maar is dat zo erg? Ik zie het niet per se als concurrentie. We zijn allemaal wetenschappers. Voor ons is het interessant als er een goede polymerengroep in China zit. Dan kunnen we samenwerken.’

Steentje

Hebben de onheilsprofeten dan helemaal ongelijk, en is er geen enkele reden tot bezorgdheid? Dat nu ook weer niet, zegt Loos. Vooral de bezuinigingen op het hoger onderwijs baren haar zorgen. Met het Zernike Institute gaat het voorlopig nog wel goed, want staatssecretaris Halbe Zijlstra maakte in juli bekend de extra financiering als topinstituut te willen verlengen. ‘Maar als je het nieuws volgt, vraag je je wel eens af of er straks nog
geld is. Als het hele land moet bezuinigen, is het logisch dat wij ook ons steentje moeten bijdragen.’

Aan de andere kant moeten we zelfs dit probleem volgens Loos niet overdrijven. Want in andere landen wordt net zo goed bezuinigd. ‘Als je in Duitsland Der Spiegel leest, lees je hetzelfde als hier. En in Amerika sluiten ze gewoon hele universiteiten. De ervaring leert ook dat als de economie weer aantrekt, de geldkraan wel weer opengaat. Dat is altijd zo geweest, ongeacht welke coalitie er aan de macht was. Geen van de partijen is zo stom om de kenniseconomie kapot te maken. Iedereen beseft dat de industrie niet zonder de universiteiten kan.’

meer artikelen bij de aflevering