Gemeenten spreken niet dezelfde taal als het om zwerfjongeren gaat. Volgens Ewout Irrgang van de Algemene Rekenkamer staat dat een succesvolle aanpak in de weg.

'Je kunt een probleem pas aanpakken als je weet hoe groot het is'

Dit onderzoek is gestart uit verwondering. Wij willen weten hoe het kan dat in een welvarend land als Nederland duizenden jonge volwassenen een marginaal bestaan leiden. Zonder eigen huis en afhankelijk van hulpverlening als het gaat om elementaire levensbehoeften. Buitengesloten dus. 

De huidige crisis bewijst weer eens waar een geavanceerde verzorgingsstaat als Nederland toe in staat is als de nood aan de man is. In korte tijd zijn door het hele land initiatieven ontstaan om dak- en thuisloze mensen onderdak te bieden. Dus waarom is het in de afgelopen tien jaar, ondanks alarmerende rapporten, niet gelukt om de groeiende groep dakloze jongeren terug te dringen?

Ongeveer vier weken geleden publiceerden we een artikel over onze eerste bevindingen: een rondgang langs gemeenten over de aantallen zwerfjongeren per regio. Gemeenten zijn immers verantwoordelijk voor de hulp en opvang van dak- en thuisloze jongeren. Door te zorgen voor huisvesting bijvoorbeeld, soms in combinatie met schuldsanering en psychische bijstand.

We kregen hierop veel reacties van hulpverleners, onderzoekers, mensen die zelf op straat hebben geleefd of die zich bekommeren om deze groep jongeren.

En er was nog iemand die reageerde. Ewout Irrgang zat jarenlang voor de SP in de Tweede Kamer en is thans collegelid van de Algemene Rekenkamer, dat de inkomsten en uitgaven van het Rijk controleert.

Die Rekenkamer noemden we al eerder omdat zij jaren geleden verschillende rapporten publiceerden over zwerfjongeren. Als een rode draad door die onderzoeken loopt dezelfde boodschap: er moet één definitie komen van ‘zwerfjongeren’, zodat gemeenten ze op eenzelfde manier gaan tellen en registreren.

We leggen Irrgang daarom de eerste resultaten van ons onderzoek voor. Hoe we constateerden dat gemeenten deze jongeren op verschillende manieren tellen en registreren, en dat we bovendien veel schattingen kregen. Een warboel aan definities en cijfers die het beeld er voor ons niet bepaald duidelijker op maakte.

Heb jij een verhaal om te delen?
We komen graag met je in contact. Deel hier jouw verhaal.

Wat vindt u daarvan?

Irrgang: 'Wat u beschrijft, is helaas een herkenbaar beeld. Het illustreert dat de noodzaak om tot gemeenschappelijke definities te komen er nog steeds is.'

Sinds 2002 deed de Rekenkamer zeven keer onderzoek naar zwerfjongeren en pleitte keer op keer voor betere informatie over de groep en voor een samenhangend beleid van het Rijk.

Irrgang: 'Wij zagen dat er bijvoorbeeld wel beleid was om schuldenproblemen aan te pakken, om te zorgen dat er goedkope woningen voor mensen zijn - ook voor jongeren – en om te zorgen voor opvang als dat nodig was, maar dat die dingen eigenlijk allemaal los van elkaar gebeurden, dan helpt dat niet. Ook constateerden we dat er geen goed zicht was op de omvang van het probleem, omdat er met hele verschillende definities van zwerfjongeren werd gewerkt.'

Waarom is het eigenlijk zo belangrijk dat gemeenten één definitie van zwerfjongeren gebruiken?

Irrgang: 'Om verschillende redenen. Gemeenten hebben nu een grote rol bij het aanpakken van het probleem van zwervende jongeren. Tegelijkertijd zijn er ook nog verantwoordelijkheden die bij de Rijksoverheid liggen. Maar als gemeenten verschillende definities gebruiken, weet je niet hoe groot het probleem is en kan je het moeilijk aanpakken. Ten tweede: als gemeenten verschillende definities gebruiken, kunnen ze ook moeilijk van elkaar leren. Het kan zijn dat door een succesvolle aanpak er minder jongeren op straat zwerven in een gemeente. Daar kan een andere gemeente weer van leren; maar niet als je verschillende definities hanteert.'

'En tot slot, misschien wel het belangrijkste: een zwervende jongere gaat natuurlijk ook weleens van de ene gemeente naar de andere gemeente. Als die jongere op de ene plek wel een zwerfjongere is en op de andere niet: hoe krijg je er dan ooit goed zicht op? En kun je als gemeenten samenwerken op het moment dat jongeren bijvoorbeeld van een kleinere gemeente naar de grote stad gaan?'

Volgens Irrgang is er maar ‘beperkt lering getrokken’ uit de eerdere conclusies van de Rekenkamer. Recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek wijzen erop dat het probleem eerder groter dan kleiner is geworden. Sinds het Rijk in 2015 de verantwoordelijkheid voor kwetsbare groepen – zoals jeugdzorgjongeren – voor een belangrijk deel heeft overgedragen aan gemeenten, is het volgens Irrgang des te belangrijker dat ze dezelfde taal spreken.

Heeft u dit aangekaart bij het Rijk en bij gemeenten?

Irrgang: 'We hebben gezegd: let op politiek, als je decentraliseert, zorg dan wel dat je goed zicht houdt op de situatie. Dat heb je ook nodig om de hoogte van het budget goed te kunnen inschatten.'

Daar gaat het volgens de rekenmeester nu mis: 'Om een voorbeeld te geven: er komt een miljard extra beschikbaar voor de jeugdzorg, maar de minister van VWS heeft eigenlijk geen informatie om te bepalen of dat genoeg is, of het meer moet zijn of dat het minder kan zijn. En de gemeenten hebben dat ook niet. Dus iedereen heeft eigenlijk hetzelfde probleem. Daar kunnen – onder meer – gemeenschappelijke definities bij helpen.'

U zegt eigenlijk: we stoppen geld in een soort zwart gat en we hebben geen idee of het effectief is?

'Wij kunnen op grond van de beschikbare informatie als Algemene Rekenkamer niet nagaan of een miljard extra genoeg is. En erger dan dat: de minister van VWS heeft dat inzicht ook niet. Toch stelt hij dat budget beschikbaar.'

Het gevolg is volgens Irrgang ook dat de Tweede Kamer of gemeenteraden niet weten of belastinggeld goed besteed wordt.

Sinds 2009 is er geen Rekenkamer-rapport meer verschenen over deze problematiek. Wordt het niet tijd om opnieuw onderzoek te doen?

Irrgang: 'Wij controleren 250 miljard aan Rijksuitgaven, dus wij moeten voortdurend kiezen welk onderzoek prioriteit heeft. Het zou altijd kunnen dat wij er opnieuw naar gaan kijken, maar er ligt al heel veel onderzoek en dat staat altijd ter beschikking van het Rijk en gemeenten om van te leren.'

P.s. Hebben we nog iets gemist?

Laat het ons weten via het onderstaande formulier. Wij kunnen je input goed gebruiken!

Deel hier jouw verhaal.

Reactie ministerie van VWS

In reactie op de kritiek van Irrgang over gebrek aan een eenduidige definitie van zwerfjongeren laat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) weten samen met gemeenten te werken aan het in beeld brengen van het aantal dak- en thuisloze jongeren en ook aan een proces ‘om de kwaliteit, volledigheid en vergelijkbaarheid van aangeleverde gegevens te verbeteren.’

Zo loopt er momenteel een pilotproject op gebied van dak- en thuisloosheid bij jongeren. Het ministerie zegt ervoor te zorgen dat alle pilotgemeenten daarvoor informatie aanleveren, gebruik makend van dezelfde bronnen, zodat het effect van beleid in de gaten kan worden gehouden. Een woordvoerder van VWS voegt daaraan toe dat gemeenten ook zelf allerlei initiatieven nemen voor het volgen van ontwikkelingen in het sociaal domein. ‘Het is wel inherent aan de beleidsvrijheid die gemeenten hebben en de eigen invulling van hun verantwoordelijkheden dat daarbij naast overeenkomsten ook verschillen optreden.’

Het ministerie noemt ook de rol van de Inspectie Gezondheidszorg & Jeugd (IGJ). Die draagt volgens het ministerie vanuit 'zijn eigen verantwoordelijkheid bij aan het inzicht hoe het er in het jeugddomein voorstaat.’
Een gezamenlijk rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid en IGJ over de staat van de jeugdzorg was eind vorig jaar de reden voor ministers Hugo de Jonge en Sander Dekker om in te grijpen. Gemeenten zouden onder andere beter moeten samenwerken om te voorkomen dat complexe problemen onbehandeld blijven. 

Tot slot schrijft VWS: ‘Een belangrijk vraagstuk is de toereikendheid van financiële middelen voor jeugd. Daartoe hebben we vorig jaar € 1 miljard beschikbaar gesteld voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Daarnaast is afgesproken dit jaar een onderzoek te doen naar de noodzaak van extra structurele middelen jeugd.’