Om erachter te komen hoe jongeren op straat belanden – en hoe het ze dan vervolgens vergaat, praten we natuurlijk graag met jongeren zelf. We schoven aan bij een bewonersvergadering in een opvang voor meiden van het Leger des Heils in Den Haag.

“De klemmen op de ramen komen er. We hebben het erover gehad en vinden dat toch de beste oplossing.” “Maar hoe moeten we dan luchten? Het wordt op m’n kamer stikheet!” “Je kunt gewoon luchten. De ramen kunnen nog op de kiepstand, alleen niet meer volledig open.” “Najaaaaa wat is dat nou voor een gelul? Alsof ik eruit spring ofzo.”

We zitten in de gemeenschappelijke woon- en eetkamer, met felblauwe banken en okergele eetkamerstoelen. Het is dinsdagavond en we zijn te gast bij een crisisopvang van het Leger des Heils. “Het was ooit een verpleeghuis. Dat zie je nog aan de lange handgrepen aan de muren in de gang,” vertelt woonbegeleider Naomi Kok. Die muren zijn van grauwgrijze baksteen en de handgrepen zijn van donkerbruin, gelakt hout. Aan het plafond hangen ronde plafonnieres. Er komt geen daglicht in de gang.

In plaats van bejaarden, wonen er nu vijftien meiden van begin 20. “Wij bieden bed, bad en brood”, verklaart Naomi. “Tussen 9 uur ’s ochtends en 5 uur ’s avonds is het de bedoeling dat de meiden naar buiten gaan. Vanwege het coronavirus mogen we ze voorlopig 24 uur opvangen.”

Schieten we tekort in onze hulp aan deze groep jongeren?

Daarover komen we graag met je in contact. Leef je zelf op straat? Ben je werkzaam in de hulpverlening, voor een gemeente of anderszins verbonden met de problematiek waarmee zwerfjongeren kampen? Deel hier je verhaal.

Naomi zit de bewonersvergadering voor. Het onderwerp ‘raamklemmen’ zorgt meteen voor flinke discussie. We weten eerst niet precies waarover ze het heeft, totdat onze ogen vallen op de metalen plaatjes, die aan de onderkant van de ramen en het kozijn zijn geschroefd. De ramen staan op kiepstand. Naomi vertelt ons later dat zij en haar collega’s onlangs een bewoonster ‘uit het raam hebben moeten trekken’.

Verreweg de meeste meiden zijn buiten vanavond, vanwege het mooie weer. De vijf – en later zes – bewoners die er wel zijn, praten behalve over raamklemmen over meer normale zaken als werk, studie en corvee. Ergernissen zijn er, net zoals in elk willekeurig huis waarin meerdere mensen samenwonen, over corvee en ‘andermans zooi’. Ze willen liever niet met naam in dit stuk worden genoemd.

Een bewoonster – ze slaapt al bijna een jaar in de opvang – vertelt over haar nieuwe baan bij de plaatselijke supermarkt. In haar eerste week werkte ze meteen 48 uur. Het geld dat het oplevert, gaat op de spaarrekening. “Geld moet rollen, maar wel mijn kant op. Ik ga het dus niet allemaal weer naar anderen brengen. Als ik ooit m’n eigen huis wil, heb ik geld genoeg nodig.”

We vragen of ze uitzicht hebben op een eigen huis. Het antwoord is ‘nee’, niet op korte termijn. Ze staan allemaal wel ingeschreven voor een sociale huurwoning, maar de wachtlijsten zijn ellenlang. Sommigen komen bovendien in aanmerking voor ‘beschermd wonen’, vanwege psychische of psychosociale problematiek. Dan woon je niet zelfstandig, maar bijvoorbeeld in een instelling of woongroep. Anderen zijn meer gebaat bij ‘begeleid wonen’, wat betekent dat je wel zelfstandig woont, maar dat er regelmatig iemand langs komt om te helpen met financiën en andere zaken die je nog niet helemaal zelfstandig kunt regelen.

Ook voor die woonvormen zijn wachtlijsten. En, zo melden de meiden: er is zelfs een wachtlijst voor een intakegesprek, om te beoordelen óf iemand in aanmerking komt voor zoiets als beschermd wonen. Een bewoonster vertelt dat ze al vijf maanden wacht op zo’n intake.

“Er hangen geen posters met ‘ben je dakloos, meld je hier”

Zij kwam bij de crisisopvang dankzij de politie. “Ik had veel ruzie met m’n ouders, ik kon daar niet blijven. Ik sliep buiten. In de trein slaap je goed en op station Utrecht Centraal heb ik regelmatig gechilled.” Een huisgenote valt haar bij: “Op een gegeven moment slaap je overal, als het maar warm is.” “Een keer wilde ik ergens een tent opzetten. Die had ik nog niet, maar ik had al wel ergens een slaapzak geregeld. Ik liep door de duinen, want daar wilde ik kamperen – en toen werd ik door een agent aangehouden. Die bracht me naar het daklozenloket van de gemeente en zo kwam ik uiteindelijk hier. Als die agent me niet had aangehouden, had ik nog steeds buiten geslapen.”

Of ze dan niet wist dat ze zich bij de gemeente kon melden voor een slaapplaats en hulp, vragen we haar. Ze antwoordt dat ze niet wist dat er zoiets was als een daklozenloket. “Er hangen buiten geen posters waarop staat ‘ben je dakloos, meld je dan hier’.” Andere meiden beamen dat.

En als je er uiteindelijk terechtkomt, wil dat niet zeggen dat je meteen wordt geholpen, zeggen ze. Een van de meiden vertelt over de vele omzwervingen die ze maakte, om uiteindelijk in de Haagse opvang terecht te komen. Ze woonde eerst bij haar moeder en vervolgens met haar vriend in een andere provincie. Toen dat uitging en ze niet meer bij haar moeder terechtkon – “die heeft haar handen vol aan twee andere kinderen en mijn oma” – stond ze op straat. Ze meldde zich voor opvang, maar kreeg te horen dat ze geen binding had met de regio waarin ze zich voor hulp meldde. “Ik heb heel wat provincies afgelopen; Zeeland, Groningen en zelfs Utrecht. Ik had nergens ‘regiobinding’. Nu zit ik hier.”

Woonbegeleider Naomi zegt dat ze regelmatig hoort dat jongeren de toegang tot opvang wordt geweigerd vanwege een gebrek aan regiobinding. Opvallend, want de opvang moet landelijk toegankelijk zijn. Naomi: “We horen dat van meiden die zich hier direct melden, een nachtje blijven slapen en de volgende dag alsnog naar het daklozenloket van de gemeente gaan om zich officieel aan te melden. Daar krijgen ze vervolgens te horen dat ze niet kunnen blijven. We weten niet hoeveel meiden er verdwijnen, die zich direct bij het daklozenloket melden en uit een andere regio komen.”

Volgens de wet moet iedereen in heel Nederland toegang kunnen krijgen tot maatschappelijke opvang. Desalniettemin horen wij dat dak- en thuislozen nogal eens een slaapplek wordt geweigerd, omdat ze geen binding hebben met de regio waarin ze zich melden. Het Trimbos-instituut deed meerdere keren onderzoek naar de landelijke toegang van maatschappelijke opvang. Hun laatste onderzoek stamt uit 2018. Ze stuurde zogenaamde ‘mystery guests’ naar daklozenloketten in verschillende gemeentes en die noteerden hun bevindingen. Bij ruim de helft van de aanmeldingen die niet leidden tot een slaapplek voor dezelfde nacht, werd het ontbreken van regiobinding als argument genoemd.

Kostendelersnorm

Een andere term die opduikt in de gesprekken is de ‘kostendelersnorm’.  Een van de meiden meldt dat ze een heel goede band heeft met haar vader, maar toch niet bij hem kan wonen. “Hij is al 62 en heeft een uitkering. Nu ik sinds kort een baan heb, zou hij direct gekort worden op die uitkering, omdat ik dan de huur enzo voor ons allebei kan betalen. Maar ja, dan gaat al mijn geld daaraan op en kan ik niet sparen voor m’n toekomst. Dan kies ik er liever voor om hier of op straat te slapen, zodat ik wel kan sparen. Het is niet leuk, maar ik bel m’n vader iedere dag en kan hem nu ook af en toe zien.”

Als we vragen waar de meiden vooral tegenaan zijn gelopen, sinds ze op straat zijn beland, antwoordt een later aangeschoven bewoonster stellig: “De uitzichtloosheid. Je weet gewoon niet of en hoe je hieruit komt. Er zijn in Den Haag gewoon geen woningen en er is nu bovendien weinig werk. Ik heb vandaag voor het eerst weer kunnen werken, in een strandtent. Die was natuurlijk een hele tijd dicht.” Ze is zwanger en vertelt dat ze wacht op een plaats in een nieuw woonproject, speciaal voor jonge, zwangere moeders. “Ik kan daar m’n kindje krijgen en mag er een half jaar blijven. Ik weet alleen nog niet zeker óf ik er terechtkan. Ik heb inmiddels al een paar keer gehoord dat ik er over twee weken in kan. Ik heb wel meteen gevraagd of ik, als dat half jaar voorbij is, dan ook word geholpen met het vinden van een nieuwe woning voor mij en m’n kindje.”

Na de vergadering laat een van de meiden ons nog even haar kamer zien, die ze deelt met nog een bewoonster. Twee van de drie bedden in de kamer zijn gedekt, op het derde, lege bed ligt alleen een blauw, plastic matras. De douche in de aangrenzende badkamer is enorm, want gebouwd op bewoners-in-rolstoel. Je kunt er met z’n drieën tegelijk in staan. De muren zijn wit en leeg. “We mogen geen spijkers in de muren hebben – te gevaarlijk”, verduidelijkt de bewoonster. “En kijk”, zegt ze met een uitdagende glimlach terwijl ze naar het raam loopt. “Deze kan nog gewoon open.”