'De LEBZ kan zich vinden in veel van de uitspraken van Franziska Schubiger. Waarheidsvinding kan in veel zedenzaken uitdagend zijn, evenals in zaken rondom mensenhandel of gedwongen prostitutie. Ook onderschrijft de LEBZ Schubigers stelling dat verhoren in ritueel misbruik-zaken – maar ook zedenzaken in het algemeen – goed moeten worden uitgevoerd en gedocumenteerd. Schubiger pleit voor een interdisciplinaire samenwerking tussen politie en therapeuten. De LEBZ is bij uitstek de plek waar in Nederland zaken gezamenlijk vanuit verschillende disciplines (wetenschap, politie, hulpverlening) worden behandeld en kennis vanuit diverse vakgebieden over en weer wordt uitgewisseld bij de analyse van complexe zedenzaken.
Christel Kraaij kaart het probleem aan van niet goed weten wat echt en niet echt is gebeurd en de mogelijkheid van pseudoherinneringen [waarin een cliënt overigens oprecht kan geloven]. Zoals ook Schubiger stelt, is het niet aan de politie (of de LEBZ) om te oordelen of iets dat een aangeefster verklaart wel of niet is gebeurd. Dit ligt bij justitie en bij uitstek bij de rechterlijke macht. De LEBZ sluit zich dan ook aan bij Schubiger die het belang benadrukt van het verzamelen van objectief bewijs en het verifiëren (en ons inziens ook falsificeren) van verklaringen. Pas na gedegen opsporingsonderzoek zal duidelijk kunnen worden of sprake is van voldoende bewijs om tot vervolging over te gaan en soms ook of sprake is van een onjuiste beschuldiging (hetzij bewust hetzij onbewust).
In de diverse interviews bestaan verschillen in wat wordt geclassificeerd als ritueel of satanisch seksueel misbruik. Tevens worden verschillende termen gebruikt zoals ritueel misbruik en georganiseerd misbruik, terwijl men (deels) op hetzelfde soort zaken doelt. Dit punt kaart ook Claudia Fischer aan. Diverse soorten seksueel misbruik die niet vallen onder gangbare definities van ritueel misbruik noch onder de door de LEBZ-gebruikte definitie, worden daar zo toch onder geschaard, bijvoorbeeld kinderpornografie, pedofielennetwerken en seksueel misbruik binnen geloofsgemeenschappen en sekten. Dit kan leiden tot vertekening en interpretatieverschillen van aantallen. Zo is bijvoorbeeld seksueel misbruik gepleegd door een priester of sekteleider niet per definitie ritueel misbruik, evenmin als systematisch misbruik of misbruik gepleegd door meerdere personen. Dergelijke vormen van seksueel misbruik vinden, zoals ook Michael Salter stelt, aantoonbaar plaats, uiteraard ook in Nederland. Dit onderkent de LEBZ zeker. Maar deze vormen van seksueel misbruik worden niet gereflecteerd in de cijfers van de LEBZ wat betreft seksueel misbruik met rituele aspecten, aangezien deze niet als zodanig worden geclassificeerd.
Bas Kremer stelt dat de LEBZ een sleutelpositie heeft en dat alles dat ruikt naar ritueel misbruik wordt geseponeerd. Dit kan de suggestie wekken dat de LEBZ een grote rol speelt in het seponeren van zaken rondom ritueel misbruik. Wij herkennen ons hier niet in en benadrukken nogmaals dat de LEBZ zich pas over zaken buigt nadat al opsporingsonderzoek is gedaan. Bovendien is het aantal ritueel misbruik-zaken waarover de LEBZ zich heeft gebogen beperkt: slechts drie sinds 2013.'