- bij gebrek aan passende wetgeving zoekt de overheid al 15 jaar naar geitenpaadjes om wetenschappers uit risicolanden te kunnen weren - minister Robbert Dijkgraaf start een wetstraject om een brede screening van onderzoekers mogelijk te maken
- kennisveiligheidsmaatregelen op universiteiten werden de afgelopen decennia ingevoerd met stoom en kokend water, zonder dat de juridische onderbouwing rond is
- onderzoekers uitsluiten op basis van nationaliteit mag niet. Toch weren wetenschappers in gevoelige vakgebieden onderzoekers uit Iran en China
- tot nu toe liggen alleen onderzoekers die zich bezighouden met nucleaire- en rakettechnologie onder de loep, vanaf 2025 wordt de lijst met ‘gevoelige vakgebieden’ veel langer. Ook niet militaire technologie komt dan op de lijst te staan
- onderzoekers uit Iran worden nu geweerd op basis van regelgeving die eigenlijk voor de export van goederen bedoeld is
Op dit moment werkt de overheid aan nieuw beleid om 'gevoelige kennis’ op universiteiten beter te beschermen. Er is wetgeving in de maak om studenten en onderzoekers van buiten de EU te screenen voordat ze hier onderzoek mogen doen in zogenaamde risicovakgebieden. Dat is nog een hele toer, want je mag mensen niet zomaar screenen, of weren van universiteiten. Wat is de historie van het beleid over kennisveiligheid en wat zijn de verwachtingen voor de toekomst?
Wat lees je in dit artikel?
2007-2008: ‘Overijverige professoren’
Begin 2007 worstelen ambtenaren op het Ministerie van Buitenlandse Zaken met een lastige kwestie: ze willen voorkomen dat Iran via Nederlandse universiteiten aan cruciale technologie voor hun atoomprogramma kan komen. Er bestaan op dat moment internationaal grote zorgen over de mogelijkheid dat Iran werkt aan een kernwapen (bron) en daarom zou het ministerie het liefst studenten en onderzoekers uit Iran weren - met name als ze zich willen bezighouden met nucleaire technologie. Maar er is een probleem: Nederland mag niet zomaar verblijfsvergunningen weigeren voor buitenlandse studenten of onderzoekers. De IND kan een persoon prima buiten de deur houden als deze aanwijsbaar een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Maar categoraal Iraanse onderzoekers uitsluiten - dat mag niet.
De worsteling van het ministerie wordt duidelijk uit een geheim document van de Amerikaanse ambassade in Den Haag. In dit document doet de plaatsvervangend ambassadeur van de Verenigde Staten, Michael Gallagher, verslag van een gesprek met een hoge Nederlandse ambtenaar van Buitenlandse Zaken, over hoe om te gaan met Iraanse studenten die in Nederland willen studeren.
The Dutch official] said the Dutch are facing increased numbers of Iranian students interested in studying at Dutch technical universities. According to Dutch visa legislation, rejected visa applicants are entitled to appeal their cases -- more often than not, "zealous" university professors take up these students' cases on behalf of the students. [The Dutch official] said that while it was very easy to reject a visa under the sanctions resolution for an Iranian student intending to study nuclear physics, it was "more of a stretch" to reject a student interested in biological/chemical studies or higher mathematics -- in these cases, Dutch judges are more inclined to overturn the visa rejection. She added that Dutch intelligence services simply lack the resources or manpower to track Iranian students and their studies once they arrive in the Netherlands.
De ambtenaar geeft aan dat het weigeren van Iraanse studenten die hier kernfysica willen studeren nog wel te doen is, maar dat nog knap lastig is om mensen te weren die andere studies, zoals hogere wiskunde, scheikunde of biologie, willen doen. Bovendien, tekent de Amerikaanse plaatsvervangend ambassadeur op, klaagt de ambtenaar over ‘overijverige professoren’ die studenten helpen om in beroep te gaan als hun verblijfsvergunning is afgewezen.
Uit het verslag wordt duidelijk dat het ministerie harder wil ingrijpen dan binnen de kaders van de wet mogelijk is. Maar de zorgen op het ministerie zijn zo groot dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken, Maxime Verhagen, samen met zijn collega Ronald Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor de vlucht naar voren kiest. Twee maanden na het gesprek tussen de Nederlandse ambtenaar en de Amerikaanse plaatsvervangend ambassadeur, schrijven de twee ministers een gezamenlijke brief aan universiteiten en hogescholen om hen te waarschuwen. Ze vragen om ‘waakzaamheid’ en ‘grote terughoudendheid’ bij het toelaten van Iraanse studenten (bron).
De wettelijke onderbouwing van dit verzoek is op dit moment nog niet rond, zo blijkt wederom uit geheime documenten van de Amerikaanse ambassade uit die tijd (bron). Maar ambtenaren van Buitenlandse Zaken hopen een juridische grondslag te vinden voor het weren van studenten in de resoluties van de VN Veiligheidsraad tegen Iran. Vooruitlopend op de officiële regeling besluiten de Universiteit Twente en de Technische Universiteit Eindhoven prompt álle Iraanse studenten te weren (link naar artikelenreeks NRC begin 2008).
Een half jaar later is de regeling rond en wordt deze officieel aangekondigd in de Staatscourant (bron). Vanaf dat moment is het verboden om Iraanse onderdanen toegang te verlenen tot locaties zoals de kernreactor in Petten en de onderzoeksreactor in Delft, en krijgen Iraanse studenten en onderzoekers alleen toegang tot gevoelige studies als ze eerst groen licht hebben gekregen van de inlichtingendiensten (bron).
2008-2012: Iraanse onderzoekers komen in opstand
Vanaf het eerste moment dat het ministerie waarschuwt voor Iraanse studenten en onderzoekers, merken Iraanse wetenschappers in Nederland dat er iets veranderd is. Hoogleraar natuurkunde Nasser Kalantar, bijvoorbeeld, mag van de ene op de andere dag de kernreactor van Petten niet meer in. Kalantar, die op dat moment overigens al meer dan 20 jaar in Nederland is én de Nederlandse nationaliteit heeft, noemt het discriminatie. En hij is niet de enige. Iraanse onderzoekers schrijven brieven aan de krant en een opgerichte actiegroep Iraanse studenten overhandigt een petitie met 4000 handtekeningen aan minister Plasterk.
Maar de Iraniërs vinden geen gehoor. Hoogleraar Kalantar ziet geen andere mogelijkheid meer en begint, samen met twee andere Iraanse onderzoekers, een rechtszaak tegen de staat. Ze stellen dat de regeling in strijd is met het gelijkheidsbeginsel zoals geformuleerd in artikel 1 van de Grondwet en dat deze hun recht op onderwijs inperkt. Bovendien, stellen ze, is de regeling stigmatiserend en onnodig kwetsend.
Wat volgt is een serie van rechtszaken. De rechtbank Den Haag stelt de Iraanse onderzoekers in het gelijk en veegt de sanctieregeling van tafel: volgens de bestuursrechter bestaat er ‘geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond’ om onderscheid te maken op basis van nationaliteit. De regeling is daarmee in strijd met het discriminatieverbod (bron).
Ook wanneer de Staat vervolgens in beroep gaat winnen de Iraanse onderzoekers (bron). Pas als ook de Hoge Raad de Iraanse onderzoekers in het gelijk stelt - het is dan inmiddels 2012 - legt de Staat zich bij het oordeel neer (bron).
Sinds de rechtbank de regeling van tafel heeft geveegd, mogen onderzoekers en studenten niet meer gescreend of geweerd worden op basis van nationaliteit. Vanaf dat moment moeten alle wetenschappers die toegang willen krijgen tot kennis die kan bijdragen tot het ontwikkelen van een kernbom of kernraketten, individueel getoetst worden.
De Iraanse onderzoekers vragen de Staat om excuses ‘voor het feit dat hun jarenlang de toegang tot een aantal gebouwen en (delen van) masteropleidingen is ontzegd, enkel op grond van hun Iraanse nationaliteit’. Maar deze excuses blijven uit, ook na herhaaldelijk aandringen van ombudsman Brenninkmeijer (bron).
De staat zou te goeder trouw hebben gehandeld en verkeerde in de veronderstelling dat het gemaakte onderscheid gerechtvaardigd was.
14 maart 2019: ‘We gaan Iraanse studenten screenen’
Sinds de uitspraak van de Hoge Raad in 2012 is het duidelijk: het uitsluiten van studenten en onderzoekers op basis van hun nationaliteit mag niet. Daarom is op z’n minst verwarrend als Stef Blok - dan Minister van Buitenlandse Zaken - 7 jaar later in het NOS journaal zijn zorgen uitspreekt over het Iraanse ballistische raketprogramma en vervolgens aankondigt: ‘met onmiddellijke ingang screenen we studenten en wetenschappers uit Iran die gevoelige studierichtingen doen en gaan we onderzoeken van welke landen dat in de toekomst ook moet gebeuren’ (bron).
Hoogleraar Nasser Kalantar - wiens vertrouwen in de Nederlandse rechtsstaat na de uitspraak van de Hoge Raad net weer was hersteld - ziet het op tv en springt uit zijn stoel. ‘Of die mensen dom zijn, of ze hebben geen geheugen of wat dan ook. Ik weet echt niet wat er speelt, behalve: machtspolitiek, machtsvertoon, machtsspelletjes…’
Ton van den Brandt, voorzitter van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, spreekt namens het Comité zijn zorgen uit in een brief aan minister Blok.
Zijn schriftelijke reactie: ‘Recente mediaberichten en uw brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer wekken de suggestie dat bij bepaalde studies opnieuw onderscheid zal worden gemaakt op grond van nationaliteit bij het selecteren en controleren van studenten en onderzoekers.’ Hij brengt Blok de uitspraken van ‘de rechtbank, het gerechtshof, en de Hoge Raad’, in de herinnering en vraagt zich af ‘of de geschiedenis zich nu alweer herhaalt.’
Blok reageert geruststellend: ‘De taskforce zal deze toetsing op zorgvuldige en non-discriminatoire wijze uitvoeren. Dat houdt in dat alle studenten en onderzoekers - ongeacht afkomst of nationaliteit en niet uitsluitend studenten en onderzoekers uit Iran - (…) zullen worden getoetst op betrokkenheid bij het Iraanse ballistische raketprogramma.’ Maar Kalantar is niet gerustgesteld. Hij zegt over de reactie van het ministerie: ‘zo was het niet bedoeld… Wat was niet bedoeld? Dit kan niet onbewust gezegd zijn!’
Ook een ander deel van de geschiedenis herhaalt zich: net zoals elf jaar eerder kondigt de minister een maatregel af zonder dat de juridische onderbouwing rond is. Blok schrijft het zelf in een brief aan de Kamer: ‘het kabinet is de mogelijkheden nog aan het verkennen.’ (bron)
Terwijl ambtenaren nog op zoek zijn naar een juridische onderbouwing van de plannen van de minister, gaat de uitvoering van de maatregelen al wel van start. Het Ministerie van OCW stelt een nieuwe lijst met risicovakgroepen op én begint alvast met het screenen van onderzoekers. Onderzoekers moeten ellenlange vragenlijsten met privégegevens invullen (bron) en opsturen naar het ministerie. Maar omdat de regeling nog niet rond is, duurt het voor Iraanse onderzoekers uiteindelijk langer dan negen maanden voordat ze te horen krijgen of ze mogen blijven of niet.
‘Die hebben daar echt mentaal last van gehad’, zegt hoogleraar Non-Linear Solid Mechanics Ton van den Boogaart (UT), wiens onderzoeksgroep op de lijst met risicovakgroepen staat. ’Driekwart tot een jaar onzekerheid over hun eigen toekomst, en dan 120% procent werken, zoals gebruikelijk is bij ons… dat lukt niet. Dat blijft in je hoofd rondspoken.’
Iraanse onderzoekers die met de screenings te maken krijgen, durven niet met naam en toenaam te reageren, uit angst om in verband te worden gebracht met spionage. Maar verschillende bronnen beschrijven de persoonlijke drama’s die het gevolg waren van de radiostilte van het ministerie: contracten werden niet verlengd vanwege de onzekere uitkomst en mensen raakten overspannen uit angst hun verblijfsvergunning kwijt te raken.
Maar dat is niet het enige nadelige gevolg van de stroperige bureaucratie. Leiders van risicovakgroepen, zoals Van den Boogaard, concluderen ook dat het voor hen een ‘objectief risico’ wordt om Iraniërs aan te nemen: als je maanden moet wachten voordat je te horen krijgt of een sollicitant al dan niet door de screening is, wordt het vullen van vacatures wel erg gecompliceerd. Daarom geven verschillende wetenschappers, op onder meer de TU Delft, Universiteit Twente en TU Eindhoven, inmiddels aan dat ze vanwege de bureaucratische obstakels inmiddels geen Iraniërs meer aannemen.
De door Stef Blok ingevoerde toetsing, die op ‘zorgvuldige en non-discriminatoire wijze’ moet plaatsvinden, leidt in de praktijk tot uitsluiting van onderzoekers op basis van hun nationaliteit.
Het kennisembargo Iran werd in 2019 met grote haast ingevoerd, met persoonlijke drama’s voor individuele onderzoekers tot gevolg. Was dat gerechtvaardigd omdat de nationale veiligheid op het spel stond?
In het item van het NOS Journaal van 14 maart 2019 zegt minister Blok dat hij de maatregel invoert, omdat het kabinet zich ‘in toenemende mate zorgen [maakt] over het Iraanse raketprogramma’. Maar een concrete dreiging voor de nationale veiligheid lijkt er niet te zijn. Blok stelt dat hij geen reden heeft om aan te nemen dat er op dat moment al gevoelige kennis is weggelekt naar Iran. Blok: ’We hebben van onze inlichtingendiensten geen reden gekregen om ons nu concreet zorgen te maken.’
De zorgen van het kabinet over het Iraanse raketprogramma waren niet onrealistisch, met name sinds de Amerikaanse president Donald Trump een klein jaar eerder uit het nucleaire akkoord met Iran was gestapt. ‘Daardoor was er een nieuwe situatie ontstaan’, zegt non-proliferatie-expert Frederik Voute. Iran liet doorsijpelen dat zij zich door het vertrek van Trump ook niet meer gebonden voelden aan het akkoord. Voute: ’Misschien reageerde het kabinet daarop. Maar misschien was het een handreiking naar de Amerikanen.’
Dat Amerikaanse druk meespeelde, lijkt Voute waarschijnlijk: ‘Voor Nederland zijn de Verenigde Staten een heel belangrijke partner. Vooral onder Mark Rutte is geprobeerd de banden heel nauw aan te halen en heeft Nederland zich steeds een beetje in de schaduw gesteld van de VS. (…) Ik heb Stef Blok als minister zelden níet dezelfde lijn als de Amerikanen zien aanhouden. Dus ik kan me heel goed voorstellen dat hij op het ministerie heeft gezegd van: “kijk eens even hoe streng we kunnen zijn naar Iran toe? We moeten er wat dichter op gaan zitten. Wat hebben we hebben we in ons arsenaal?” Die aankondiging was een statement naar buiten toe. Iets waar de minister mee kon schermen.’
Stond de nationale veiligheid echt op het spel? Of was het vooral de druk vanuit Amerika die Blok deed besluiten om de nieuwe regeling in te voeren, zonder dat deze goed was uitgedacht? En was het dan rechtmatig dat sommige individuele wetenschappers langer dan een jaar in de wachtstand werden gezet, door een haastig ingevoerde regeling?
De antwoorden op die vragen blijven vooralsnog onbeantwoord.
In 2007 en 2017 legt Nederland eveneens sancties op tegen Noord-Korea. Dit naar aanleiding van de kernproeven die dat land in respectievelijk 2006 en 2016 uitvoerde en de sancties van de VN-veiligheidsraad en de EU die daarop volgden.
Vanwege het kernprogramma van Noord Korea, stelt Nederland in 2014 ook tegen dat land een kennisembargo in - dat is te lezen in een evaluatie van het ministerie (bron). Vanaf dat moment moeten studenten en onderzoekers, die zich aan de TU Delft bezig willen houden met nucleaire- en rakettechnologie, eerst getoetst worden door het ministerie. Alleen als deze onderzoekers een ontheffing krijgen van het ministerie - vergelijkbaar met een Verklaring van Geen Bezwaar, waar veiligheidsonderzoek door de inlichtingendiensten aan vooraf gaat - kunnen ze worden toegelaten.
Najaar 2019: Minister Blok vindt een geitenpaadje
De maatregel die Stef Blok in 2019 afkondigt - en waar doorgaans naar verwezen wordt als het ‘Verscherpt Toezicht’ of ‘Kennisembargo Iran’ - lijkt niet alleen in strijd met het discriminatieverbod, maar is ook om een andere reden merkwaardig. Het plan is namelijk opvallend specifiek: de regeling is alleen gericht op Iran, en dan ook nog eens alleen op het Iraanse raketprogramma. Vreemd, want zijn er niet ook nog andere landen ter wereld die geïnteresseerd zijn in gevoelige technologie uit Nederland? China bijvoorbeeld?
Kort gezegd, is het antwoord op die vraag dat het kabinet moest roeien met de riemen die het heeft. Dat zegt bijvoorbeeld Danny Pronk, expert op het gebied veiligheid en moderne wapentechnologie: ‘Die maatregelen ten aanzien van Iran en Iraanse wetenschappers konden worden genomen, omdat er allerlei internationale regelingen zijn om paal en perk te stellen aan het Iraanse ballistische raketprogramma. Dat geeft je de internationaal rechtelijke basis om dit soort maatregelen te kunnen nemen. Die heb je niet ten aanzien van de meeste grote mogendheden, zoals bijvoorbeeld China.’
De internationale regeling waarmee Blok zijn nieuwe plannen onderbouwt, is een Europese sanctieverordening tegen Iran uit 2012 (EU- sanctieverordening Iran 2012/267, link). Deze sanctieverordening verbiedt 1) de export van technologie die gebruikt kan worden in ballistische raketten naar Iran en 2) de financiële ondersteuning van mensen of organisaties in Iran die betrokken zijn bij de bouw van ballistische raketten.
De inzet van deze sanctieverordening is op zijn minst verwarrend, want de verordening gaat over de export van goederen en niet over het al dan niet toelaten van personen. In een brief aan de Tweede Kamer erkent minister Blok dat de inzet van de sanctieverordening op het eerste gezicht niet voor de hand ligt, maar stelt hij dat deze desalniettemin bruikbaar is voor het weren van ongewenste wetenschappers: ‘Hoewel deze verordening niet is opgesteld met oog op hoger onderwijs, biedt het aanknopingspunten om scherper toe te zien op studenten en onderzoekers in specifieke studies en onderzoeksgroepen, die aan het Iraanse ballistische raketprogramma kunnen worden verbonden.’
Het belangrijkste aanknopingspunt dat Blok ziet, is het feit dat de sanctieverordening verbiedt om ‘technische bijstand’ te bieden ‘met betrekking tot deze [raket-]technologie (…) voor gebruik in Iran’. Zijn redenering is als volgt: bij onderwijs en toegepast onderzoek op universiteiten wordt kennis overgedragen. Als een student uit Iran hier kennis opdoet over raketten, vervolgens teruggaat naar Iran en zijn in Nederland verworven kennis daar inzet ten behoeve van het ballistische raketprogramma: dan heeft de Nederlandse universiteit technische bijstand geleverd.
Het ministerie vraagt aan de Europese commissie of deze mee gaat in deze redenering. En na een paar maanden wachten komt er in de zomer van 2019 witte rook uit Brussel: ‘The Commission takes the view that the provision of higher education and the undertaking of applied research could fall under the notion of “technical assistance” as provided by the sanctions regulations.’ (190805 EC-opinion-technical-assistance-prohibition_.pdf) Maar, voegt de commissie eraan toe, het is aan de nationale autoriteiten om per individueel geval te beoordelen of het er ook daadwerkelijk sprake is van technische bijstand, zoals beschreven in de verordening.
Vanaf dat moment wordt de verordening, die eigenlijk gericht is op de export van goederen, in Nederland ook van toepassing op mensen. In theorie betekent dat dat onderzoekers die zich in Nederland bezighouden met techniek die mogelijk toegepast kan worden bij de bouw van raketten, voortaan gescreend worden op banden met Iran. In de praktijk brengen de screenings zoveel bureaucratie en onzekerheid met zich mee, dat ‘risicovakgroepen’ liever geen Iraanse onderzoekers meer aannemen.
Op Nederlandse universiteiten worden geen ballistische raketten gebouwd. Maar er wordt wel onderzoek gedaan naar technologie die - onder meer - in die raketten gebruikt kan worden. De vraag is alleen: wanneer is die technologie gevaarlijk? En wanneer niet?
Volgens Danny Pronk, expert op het gebied van veiligheid en moderne wapens, is dat onderscheid ‘volstrekt niet helder. Op een paar kleine gebiedjes na, kan je nooit hard maken dat iets een wapentechnologische toepassing heeft.’ Zelfs de ballistische raketten zelf kunnen prima voor civiele toepassingen worden ingezet. Pronk: 'Daarmee brengen we ook satellieten in omloop om de aarde, die we gebruiken voor internet, communicatieverkeer, foto’s van aardoppervlak en om te kijken of de dijken niet ergens doorgebroken zijn.’ Het is dan ook nauwelijks te voorspellen of een onderdeel uiteindelijk gebruikt zal worden in een wapen of niet.
Om toch te voorkomen dat Nederlandse universiteiten onbedoeld ‘technische bijstand’ leveren aan het Iraanse ballistische raketprogramma, gebruikt de overheid de Missile Technology Control Regime (MTCR), een exportlijst die bedoeld is om de risico’s van de verspreiding van technologie, die gebruikt kan worden in massavernietigingswapens te beperken: een lijst van wel 81 pagina’s lang (bron). En met deze lijst in de hand gaat het Ministerie van OCW in 2019 langs universiteiten om te bepalen welke onderzoeksgroepen als risicovakgroepen bestempeld moeten worden.
Op basis van dit onderzoek stelt het ministerie zelf een lijst op: eentje met risicovakgebieden en bijbehorende vakgroepen. De lijst van vakgebieden is openbaar (bron), maar hoeveel risicovakgroepen er precies zijn, dat maakt het ministerie niet bekend. Wat we wel weten is dat de TU Delft de meeste risicovakgroepen heeft, onder meer bij de faculteit Lucht en Ruimtevaart. Verder heeft de Universiteit Twente er vier, de TU Eindhoven er drie en de Rijksuniversiteit Groningen er twee.
De meningen verschillen over hoe risicovol die vakgroepen nou werkelijk zijn: vakgroepleiders bij Lucht- en Ruimtevaart zien vaak wel hoe de technologie waar zij zich mee bezighouden zou kunnen worden ingezet voor de bouw van een kernwapen. Veel andere vakgroepleiders zijn kritischer. Neem hoogleraar Ton van den Boogaard, wiens groep zich aan de UT bezig houdt met het simuleren van wat er gebeurt als je een vorm in een materiaal drukt. Het is kennis die bijvoorbeeld goed van pas komt als je ‘in massaproductie voor weinig geld heel snel veel dingen kan maken’ zoals in de auto-industrie. De link met de bouw van raketten vindt hij wel erg ver gezocht. Van den Boogaard: ‘mijn kennis… die heb je daar echt niet voor nodig’.
Ook Antonis Vakis, expert op het gebied van wrijvingsleer aan de Rijksuniversiteit Groningen, heeft geen idee waarom zijn groep op de lijst staat. Goed, in het verleden heeft hij ooit onderzoek gedaan naar een materiaal dat op de MTCR-lijst staat. Maar inmiddels houdt zijn groep zich voornamelijk bezig met de ‘oceaan grazer', een instrument waarmee je duurzame energie uit golven kan winnen. ‘Ik zie niet in hoe het fundamentele onderzoek naar wrijvingsleer, of ons onderzoek naar de ocean grazer wapentechnologische toepassing heeft.’ Sinds 2020 probeert Vakis zijn groep van de lijst te krijgen, maar zonder succes: zijn brieven aan het Ministerie van OCW blijven onbeantwoord.
In eerste instantie zet het Ministerie van OCW in op het voorkomen van ‘technische bijstand’ aan het Iraanse ballistische raketprogramma. Maar in het najaar van 2020, anderhalf jaar nadat minister Blok de sanctieregeling Iran aankondigde, wijst het Ministerie van Buitenlandse Zaken de universiteiten op een ander verbod dat voortvloeit uit de Europese sanctieverordening uit 2012. Het ministerie waarschuwt universiteiten dat zij niet meer mogen samenwerken met universiteiten en andere organisaties die op de sanctielijst vermeld staan.
‘Het is verboden om tegoeden of economische middelen (…) ter beschikking te stellen aan of ten behoeve van deze entiteiten. (…) De term “economische middelen” is breed gedefinieerd, en houdt in de praktijk in: alles wat waarde heeft. In feite betekent dit dat er geen goederen, diensten, tegoeden etc. beschikbaar gesteld mogen worden aan de entiteit. Het ontvangen van goederen, diensten etc. van zo’n entiteit is ook niet toegestaan. Ook een (wetenschappelijke) samenwerking en/of het delen van kennis met een onderzoeker verbonden aan een gesanctioneerde kennisinstelling valt hieronder.
Als een Iraanse universiteit voorkomt op de Europese sanctielijst is een samenwerking met die universiteit en/of personen die aan die universiteit verbonden zijn vrijwel zeker niet toegestaan. Dat staat los van het betreffende vakgebied.’
De samenwerking met studenten en onderzoekers van deze universiteiten wordt vanaf dit moment dus gezien als indirecte economische steun aan het raketprogramma, ook als de onderzoekers in kwestie niets van doen hebben met rakettechnologie.
Universiteitsbesturen geven gevolg aan de brief en waarschuwen hun medewerkers dat zij niet meer mogen samenwerken met negen Iraanse kennisinstellingen. Voor sommige instellingen op dit lijstje, zoals het ‘Research Centre for Explosion and Impact’ en de militaire Malek Ashtar Universiteit, ligt het voor de hand dat samenwerking ongewenst is. Maar op de lijst staan ook internationaal gerenommeerde universiteiten zoals de Sharif universiteit en de Shahid Beheshti universiteit. Nederlandse onderzoeksgroepen, vooral in de high tech, staan doorgaans te springen om studenten en onderzoekers die daar zijn afgestudeerd.
De reden voor deze aanvullende maatregelen is onduidelijk. Maakt Nederland zich echt zorgen dat universiteiten het Iraanse raketprogramma financieel spekken door samen te werken met individuele onderzoekers? Of ziet het ministerie de regeling vooral als een effectieve manier om gevoelige kennis veilig te stellen? Maar, als dat laatste het geval is, waarom zou je dan álle onderzoekers weren, ongeacht het vakgebied waarin ze werkzaam zijn?
Het blijft speculeren. Danny Pronk, desgevraagd: ‘Het klinkt een beetje als ontmoedigingsbeleid. Misschien is het uiteindelijk wel de bedoeling van de rijksoverheid om Iraanse wetenschappers te ontmoedigen naar Nederland te komen. Of inderdaad om de Nederlandse wetenschappelijke instellingen te ontmoedigen om Iraniërs aan te nemen.’
Of het de impliciete bedoeling was van de rijksoverheid of niet: na de waarschuwing van het ministerie besluiten de Universiteit Twente en de Universiteit Eindhoven het zekere voor het onzeker te nemen en niet alleen onderzoekers te weren die in het heden verbonden zijn aan een gesanctioneerde instelling, maar ook onderzoekers er in het verleden hebben gestudeerd. Zo waarschuwt de UT de staf in september 2020:
’Because of the sanctions against Iran, it has been decided by the Ministry of Foreign Affairs (BZ) that it is not permitted to appoint employees or guest employees at Dutch universities if they have studied at one of the following Iranian universities. (…) We are very sorry about this, but we have to follow the law and can’t hire people that are connected to these universities anymore. We count on your understanding.’
Onderzoekers die zijn opgeleid aan de Iraanse Sharif universiteit merken het meteen: als ze solliciteren op een onderzoekspositie, worden ze vrijwel direct afgewezen. Anderen mogen op gesprek komen en krijgen de baan aangeboden, maar krijgen op het laatste moment te horen dat ze vanwege de sancties toch niet hoeven te komen. Een Delftse promovendus krijgt kort voor haar promotie te horen dat de samenwerking wordt stopgezet. (Lees het verhaal van Daryaa).
Na kritiek past de UT in de zomer van 2021 het beleid aan. Vanaf dat moment weert de universiteit alleen mensen die actieve banden hebben met gesanctioneerde universiteiten, of onderzoek doen naar militaire toepassingen. Daarnaast moeten onderzoekers, die eerder aan een gesanctioneerde universiteit hebben gestudeerd, verklaren dat ze geen contact meer onderhouden met mensen die nog verbonden zijn aan die universiteit.
Sinds de oorlog in Oekraïne zijn er ook Europese exportsancties van kracht tegen Rusland en Belarus. Deze sancties hebben eveneens gevolgen voor Russische en Belarussische onderzoekers in Nederland.
Net zoals bij het Kennisembargo Iran, gaat het erom dat Nederlandse instellingen geen ‘technische bijstand’ geleverd mag worden op het gebied van technologieën die op de sanctielijst staan.’ In geval van Rusland, zo staat te lezen op de site van het Loket Kennisveiligheid (bron), 'is het juridisch verboden om kennisoverdracht plaats te laten vinden’ als het gaat om ‘technologie die gebruikt kan worden door de Russische defensie- en veiligheidssector, de olieraffinage, de luchtvaart en de ruimtevaartindustrie.’ Het is aan universiteiten om dit te voorkomen. Wat dit precies betekent voor Russische en Belarussische onderzoekers die in Nederland op deze terreinen werken, wordt uit de informatie van het Kennisloket niet duidelijk.
Samenwerken met Russische kennisinstellingen is formeel niet verboden, maar wel doet de overheid de dringende oproep ‘om alle institutionele en formele samenwerkingen te bevriezen.’ Het kennisloket benadrukt wel dat ‘informele contacten met individuele wetenschappers, docenten en studenten uit Rusland en Belarus kunnen doorgaan.’ Russische en Belarussische onderzoekers die in Nederland zijn, kunnen (‘zover de sancties het niet verhinderen’) bovendien ‘gewoon onderwijs blijven volgen, blijven participeren in onderzoek, publiceren, afstuderen, enzovoorts.’
Verder worden Russische en Belarussische onderzoekers alleen actief geweerd als zij vanuit Rusland of Belarus solliciteren op een functie in Nederland. Dit gebeurt ook met het oog op risico’s op ongewenste kennisoverdracht naar Rusland en Belarus. Russische en Belarussische onderzoekers die buiten Rusland en Belarus werken, mogen niet geweerd worden bij ‘een sollicitatieprocedure op grond van hun nationaliteit.’
Op dit moment zijn er twee formele regelingen van kracht op basis waarvan onderzoekers geweerd kunnen worden: de Sanctieregeling Noord-Korea 2017 en de verboden uit de EU-Iran Verordening 267/2012. Beide regelingen gelden voor onderzoekers die zich bezighouden met nucleaire- en rakettechnologie. Maar er is iets geks aan de hand. Het lijkt erop dat de onderzoekers die vanuit de TU Delft een ontheffing aanvragen een andere procedure doorlopen dan de onderzoekers van andere universiteiten.
Als onderzoekers aan de TU Delft een ontheffing aanvragen, krijgen ze direct van het ministerie te horen of zij die al dan niet krijgen. Onderzoekers van andere universiteiten krijgen geen ontheffing. In hun geval stuurt het ministerie slechts een (niet bindend) risico-advies naar de universiteit. De universiteit is dan verantwoordelijk voor de keuze of zij al dan niet toegang krijgen.
Non-proliferatiedeskundige Frederik Voute vindt het een vreemde situatie: ‘Ik vind dat, als je een screening doet, de screenende autoriteit daar vervolgens een beslissing over moet nemen. Dat je dat niet naar beneden moet donderen. Ik denk ook dat de mensen op de universiteit misschien niet gekwalificeerd zijn om daar een beslissing over te maken. Je kan moeilijk verwachten dat deze mensen nog verder een diepteonderzoek gaan doen of deze persoon daadwerkelijk geweigerd moet worden.’
Een gedeeltelijke verklaring is dat de Sanctieregeling Noord-Korea een Nederlandse wet is en de Europese sanctieverordening ten opzichte van Iran niet. Misschien, zegt Voute, is het een geitenpaadje. ‘Ze hebben geen wet, het is een regeling. Dus zo hard is het niet te maken.’
Alsnog blijft het merkwaardig dat de overheid verschillende regelingen inzet op verschillende universiteiten: dat voor de TU Delft geldt dat de staat verantwoordelijk is voor de keus of onderzoekers in risicovakgroepen al dan niet geweerd worden, en dat op de andere universiteiten het College van Bestuur verantwoordelijk is voor dezelfde keus.
2025: Een landenneutrale screening?
Al jaren is het kabinet op zoek naar manieren om, ook buiten de bestaande sanctieregelingen om, grip te krijgen op de instroom van onderzoekers uit risicolanden. Toen minister Blok in maart 2019 het kennisembargo Iran aankondigde, schreef hij al dat ‘aanvullende maatregelen worden ontwikkeld om het toezicht op studenten en onderzoekers voor andere risicolanden verder aan te scherpen.’ Maar dat blijkt nog knap lastig, want het is inmiddels vier jaar later, en de aanvullende maatregelen laten nog steeds op zich wachten.
Maar dat betekent niet dat de betrokken ministeries in de tussentijd hebben stilgezeten. Langzaam maar zeker tekenen de contouren van een nieuw kennisveiligheidsbeleid zich af. Hoe dat eruit gaat zien is te lezen in de kamerbrieven van minister Robbert Dijkgraaf van 23 december 2022 (bron) en 5 april (bron).
Het plan is, kort gezegd, om in de toekomst alle individuele onderzoekers, die van buiten de Europese Unie komen (‘derdelanders’) en die toegang willen krijgen tot risicovakgroepen, te gaan screenen. De belangrijkste verschillen met de huidige regelingen:
* De screening wordt ‘landenneutraal’ en zal niet enkel gericht zijn op kennisoverdracht naar bijvoorbeeld Iran of Noord-Korea. Dijkgraaf: ’De aanpak heeft een generiek karakter en kan worden toegepast op ieder land van buiten de Europese Unie waar een dreiging op het gebied van kennisveiligheid van uitgaat, zodat we voorbereid zijn op ontwikkelingen in het dreigingsbeeld.’
* Onderzoekers en studenten zullen worden gescreend voordat dat ze een verblijfsvergunning aanvragen, en dus nog niet in Nederland zijn. Zowel de verantwoordelijkheid voor de screening als de beslissing om iemand al dan niet toe te laten, komt hierdoor bij de overheid te liggen. Het lijkt erop dat Nederlandse en andere EU-onderzoekers de screening niet hoeven te doorlopen. Wat er gebeurt met de onderzoekers en studenten van buiten de EU die bij het ingaan van de regeling al in Nederland zijn, is nog niet bekend.
* De lijst van risicovakgebieden wordt aanmerkelijk langer. Want waar het bij eerdere regelingen met name om nucleaire- en rakettechnologie ging, gaat het nu om een veel breder spectrum van 'kennis en technologie die risico’s voor de nationale veiligheid met zich mee kunnen brengen.’ Niet alleen technologie met een militaire toepassing komt op de lijst, maar ook technologie die belangrijk is voor de ‘economische veiligheid’ van Nederland komt erop te staan. Hierbij valt te denken aan specifieke velden binnen kwantumtechnologie, chiptechnologie, kunstmatige intelligentie en biotechnologie. Het is nog niet duidelijk welke vakgebieden allemaal zullen worden aangemerkt als risicovakgebied, want de lijst is nog in de maak. In maart heeft het ministerie een conceptlijst naar de universiteiten gestuurd ter consultatie.
Minister Dijkgraaf hoopt dat het wetsvoorstel op 1 januari 2025 in werking kan treden. Al sinds 2020 wordt er over de invoering van zo’n nieuwe screening gesproken, maar de invoering heeft vertraging opgelopen omdat eerst de juridische basis voor de toetsing moet worden gecreëerd. Het ministerie is bezig met een nieuwe wet, die het mogelijk maakt om onderzoekers en studenten te screenen. Als uit de screening blijkt dat er aanwijzingen zijn dat de persoon in kwestie een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, kan dit leiden tot de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning - zoals is vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000. ‘De toets’, schrijft Dijkgraaf, ‘moet op zorgvuldige wijze bij wet worden geregeld, omdat met deze vorm van toetsing ongeacht de uitkomst in negatieve zin in de levens van burgers wordt ingegrepen.’
Maar de universiteiten zitten ondertussen niet stil. Verschillende hoogleraren in de huidige risicovakgebieden geven al aan dat ze, anticiperend op de nieuwe wetgeving, voorlopig geen Chinese onderzoekers meer aannemen.
Al jaren zoekt het kabinet naar manieren om ook onderzoekers uit andere landen te screenen, zoals uit China en Rusland. Maar zolang het nieuwe toetsingskader van minister Dijkgraaf nog niet is ingevoerd, ontbreekt hiervoor de juridische grond omdat er geen VN of EU sancties van toepassing zijn (bron).
Ondertussen worden er wel informele maatregelen getroffen: zo waarschuwt het ministerie voor het samenwerken met Chinese universiteiten op de zogenaamde ASPI-lijst. ASPI, ofwel het Australian Strategie Policy Institute, is een Australische denktank die uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de verwevenheid van Chinese universiteiten met de Chinese defensie. Met behulp van hun China Defence Universities Tracker, (bron) kunnen universiteiten nagaan of een Chinese universiteiten banden heeft met het Chinese leger.