Terlou pakt zijn laptop en vertelt aan de hand van foto’s over Chinese goudzoekers die zich vervelen omdat ze ineens geen cyanide meer mogen gebruiken (‘“Tot ze voldoende mensen hebben omgekocht,” zeiden ze’), winkeliers in een wetteloos grensplaatsje die alles wat los en vast zit verkopen aan illegale goudzoekers uit buurland Frans-Guyana en inheemse Surinaamse ouders die rouwen om hun zoon die vermoord is omdat hij zich verzette tegen de vernietiging van hun leefgebied. Australische kreeftvissers die bergen geld verdienden tot een Chinese boycot daar plotseling een eind aan maakte. Chinese dames die les krijgen in het versieren van Australische mannen.
En dan volgt Mongolië, waar de macht van China wel heel voelbaar is. Terlou: ‘Ik sprak een man wiens broer tien jaar cel had gekregen – van de Mongoolse rechter – omdat hij het had gewaagd te protesteren tegen de manier waarop China etnische Mongolen behandelt. En op de voorlaatste avond vond ik iemand, ook een vluchteling uit de Chinese provincie Binnen-Mongolië, die onvermoeibaar werkt aan zijn droom: een taalschool oprichten om de Mongoolse taal en cultuur te redden, en het schrift wat bijna niemand meer beheerst. Die man verdient geld met het verkopen van schapendarmen. Voor het vrachtwagentje waarmee hij die vervoert heeft hij een nummerbord gekocht met de cijfers 8964. Dat verwijst naar de datum waarop de opstand op het Plein van de Hemelse Vrede in Beijing werd neergeslagen, in 1989. In China volstrekt verboden en hij weet dat hij ook in Mongolië grote risico’s loopt, maar dat is het hem allemaal waard. Hij stelt het lot van zijn volk boven dat van zichzelf. En hij geeft niet op, hoe hopeloos het er ook uitziet. Dat kunnen wij ons vanuit onze luxepositie moeilijk voorstellen. Maar ik vind dat het bewondering verdient.’