Misschien waren Wim en ik ook wel tot elkaar veroordeeld. Hij had een regisseur nodig voor programma’s die hij buiten de veilige omgeving van een opnamestudio wilde maken en hij koos mij. Voor zover ik weet had ik niets gedaan waardoor zijn keuze op mij viel, behalve dan af en toe in de trein terug uit Hilversum een praatje maken. Hij keek me dan soms vorsend aan. ‘Je bent net zo erg als ik, Kleijwegt’, doelend op de kronkels in zijn hoofd, waarover hij schaterlachend zei dat hij ‘ervoor werd geholpen’. Dat zag hij verkeerd, maar goed, ik zei ja en vanaf dat moment was er een stilzwijgend verbond, dat verdacht veel leek op een vertrouwensband. Dat betekende wel iets, want waar Wim was, was zijn wantrouwen.
Voor wie wantrouwen de grondtoon is, het gevoel waarmee ze opstaan en naar bed gaan, uit vertrouwen, het beest dat toch pardoes heel even de kop opsteekt, of ze dat nou willen of niet, zich vooral als desinteresse. Tv maken buiten zijn afgebakende eigen terrein, dat van het interview, kon Wim geen ene lor schelen. Voor elke opname vroeg hij: ‘Zeg, kijk ik wel empathisch genoeg?’ ‘Ja, Wim’, antwoordde cameraman Jacques Laureys dan kortaf. ‘Loop ik niet als een gorilla?’ ‘Nee, Wim.’ Het was een telkens terugkerend ritueel, betekenisloos maar voor hem nodig: als een kaarsje aansteken in de kerk op de goede afloop. Nooit heeft hij zich bemoeid met camerastandpunten, scènes, montage, samenstelling, zelfs niet met de inhoud van de ingesproken verbindingsteksten. Dat was mijn werk. My part of the deal. Die van hem: Wim Brands zijn. En daar bemoeide ik mij dan weer niet mee.
Een paar dagen voor zo’n reis kwamen er korte mailtjes, geheel in Brands-stijl.