Al vanaf het allereerste begin is Jana Beranová verbonden aan Poetry International. Als dichter, presentator en als vertaler en ambassadeur van poëzie. ‘Literatuur is me echt gewoon overkomen.’

‘Ik had nog nooit een gedicht vertaald, toen ik in 1970 in de krant een gedicht van de Tsjech Miroslav Holub las. Hij was een van de genodigden op de eerste Poetry International, maar kreeg geen uitreisvisum. Het gedicht was duidelijk vertaald uit het Duits en de typografie was veranderd. Boos belde ik Poetry op. Ik kende daar niemand, maar ik kreeg de toenmalig directeur, Martin Mooij, aan de lijn. “Komt u dan maar hier naartoe, mevrouw.”’ Het was het begin van de glansrijke vertalerscarrière van Jana Beranová. ‘Ze hadden in die tijd bij Poetry nog niemand die uit de Slavische talen vertaalde, maar ik had Russisch op school gehad en kon me ook redden in het Servo- Kroatisch, en een beetje Pools.’
Jana Beranová (1932) vluchtte in 1948 met haar ouders uit Tsjechoslowakije. Via vluchtelingenkampen en allerlei omzwervingen kwam ze begin jaren vijftig in Nederland. Hier studeerde Beranová economie en werkte vervolgens bij de Kamer van Koophandel en het ministerie van Binnenlandse Zaken. ’Het is nooit in me opgekomen om iets met poëzie te doen. Wij waren stateloos, mijn ouders spraken de taal amper, ik moest geld verdienen. De liefde voor taal was er wel, in mijn vrije tijd deed ik veel met theater. Ik heb bijvoorbeeld Het boek Ik van Bert Schierbeek gedramatiseerd. Daarmee speelden we in kleine theaters. Op een gegeven moment werd dat onhoudbaar met die baan als econoom, ik werd gewoon schizofreen. Toen heb ik die baan opgezegd.’

Feijenoordkussentjes
Het vertalen van Tsjechische poëzie kreeg vorm na het einde van de Praagse Lente in 1968. ‘Ik voelde me ineens weer heel erg Tsjechisch. Toen in de jaren zeventig de censuur opnieuw werd ingesteld, dacht ik: ik moet die cultuur redden, ik moet de dichters die daar niet mogen publiceren hier bekend maken.’ Ze begon met het werk van Miroslav Holub. In 1976 volgde poëzie van Milan Kundera, die in Nederland nog volstrekt onbekend was, en in 1978 van Jaroslav Seifert, de latere Nobelprijswinnaar (1984).
‘Er stond beneden in mijn huis een drukpers, daarmee maakte ik boekjes van die gedichten. Die stuurde ik naar kranten en bibliotheken.’ Die boekjes verkocht ze ook, op Poetry International. ‘In het begin was het bij Poetry heel informeel. Niemand wist hoeveel mensen er zouden komen, het gebeurde vaak dat we gewoon op Feijenoordkussentjes in de foyer van De Doelen zaten. Na een paar jaar kwamen er allemaal van die kraampjes waar bibliofiele boekjes verkocht werden. Dat deed ik dus ook.’ Ze rommelt wat tussen de grote stapels boeken in haar kleine Rotterdamse woning en tovert een prachtboekje tevoorschijn van de Nobelprijswinnaar Jaroslav Seifert, zorgvuldig gedrukt en ingebonden.
‘Zat ik daar zo achter een kraampje op Poetry rustig die boekjes in te naaien, handgedrukte poëziekaarten, T-shirts en sjaaltjes te verkopen – dat was nog voor Plint dat deed hoor! En dan maakte ik een praatje met de mensen die langskwamen. Zo leerde ik ook dichters kennen. Rutger Kopland bijvoorbeeld, die kocht een boekje van Holub. “Goede dichter,” zei hij.’

Eremedaille
Dankzij Beranová’s vertalingen van Kundera’s poëzie vroeg een uitgever haar om ook zijn romans te vertalen. Het werden uiteindelijk zeven boeken, inclusief De ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Dankzij die vertalingen werd Kundera in Nederland bij een groot publiek bekend. Beranová: ‘Eigenlijk is het dus allemaal gekomen dankzij Poetry.’ Trots haalt ze, uit een andere stapel boeken, een doosje tevoorschijn met de eremedaille die ze in 2005 kreeg van de Tsjechische staat voor haar inzet voor de Tsjechische literatuur. ‘Echt sterling zilver!’
Maar Jana Beranová was niet alleen als vertaler te vinden op Poetry International, ze trad er ook op als dichter. Haar gedichten verschenen eerst in eveneens zelfgemaakte boekjes en op kaarten. Misschien wel het meest bekend zijn de regels ‘als niemand/luistert/naar niemand/vallen er doden/in plaats van woorden’ die ze maakte voor Amnesty International. De poster wordt nog steeds gebruikt. Inmiddels heeft Beranová één prozabundel en zeven dichtbundels op haar naam staan, en de verzamelbundel Werkboek 1983-2010 (De Geus, 2011). ‘Ik ben een laatbloeier in de poëzie. In Nederland debuteren mensen op hun 25ste, soms jonger. Ik was al, weet ik veel, 45 of zo. Ik moest eerst een ander leven leiden. Economie was niet mijn liefde, maar literatuur is me echt gewoon overkomen.’

Ambassadeur
In 2009 en 2010 was Jana Beranová stadsdichter van Rotterdam, een drukke baan waar ze nog steeds een ‘beetje van aan het afkicken is’. Het afgelopen jaar heeft ze weinig geschreven. ‘Ik ben niet een schrijver die elke dag aan een boek werkt. Ik heb het gevoel dat mijn mentaliteit ook niet direct die van een schrijver is, ik ben een soort allesvreter. Projecten met kunstenaars, optredens, workshops geven op scholen – ik vind het allemaal ontzettend leuk. Ook het representatieve gedeelte, wat hoorde bij het stadsdichterschap, want zo komt er weer poëzie bij de mensen.’
Ze moet zelf ook wel een beetje lachen om deze uitspraak. Maar toch zit er een kern van waarheid in. De bundeltjes voor Poetry, de zelfbedrukte T-shirts, het stadsdichterschap, haar gedichten aan muren in de stad; Jana Beranová ís een ambassadeur voor de poëzie. ‘Je wilt het volk toch wel verheffen hè!’ grapt ze. ‘Nee serieus, waarom breng je muziek, waarom gaan mensen naar concerten, naar de Mattheus Passion? Ik denk dat ook dat belangrijk is, juist als je het gevoel hebt dat er wat meer vrede zou moeten komen.’ Ze haast zich eraan toe te voegen: ‘Maar ik heb daar weinig hoop op hoor. Ik weet ook wel dat je de wereld er niet mee verandert. Maar je kan misschien toch een aantal dingen... ja, ik heb toch echt wel het gevoel dat mensen soms door een dichtregel aan het denken worden gezet.’

‘Misschien ben ik wel iemand anders’. Gesprek met Jana Beranová.
Woensdag 13 juni, 19.00-20.15 uur in de Rotterdamse Schouwburg