‘Niet de fiktie, maar de realiteit dient tot kunst te worden verklaard’ was het motto van de Zestigers. Met het oog op de festivalspecial ga ik op bezoek bij Hans Sleutelaar, die met Armando, Hans Verhagen en C.B. Vaandrager de redactie van tijdschrift Gard Sivik vormde.

Als ik na mijn bezoek op de bus sta te wachten klampt een vriend van Sleutelaar die aan zijn ochtendwandeling bezig is me aan. ‘Heb je gezien hoe hij woont? Piepklein. Keukentje, tafel, bed, een paar boeken. Als een monnik. Ik denk weleens dat die man eigenlijk een boeddhist is.’

Sleutelaar woont weer in Rotterdam sinds zijn vrouw ziek werd en ze noodgedwongen Thailand moesten verlaten. Na haar overlijden woont hij in dat flatje, net buiten het centrum, op historische grond zoals hij zelf zegt: ‘Ik kom uit deze buurt en hier niet ver vandaan was de redactie van Gard Sivik’.

Hij wijst naar de kale grond naast het spoor. ‘Moet je voorstellen hoe mooi en weelderig groen dat straks is als de lente echt losbarst.’ En ik denk aan het gedicht dat hij schreef over het bombardement op Rotterdam, het einde:

Boven de stad is de lucht vuurrood
De mensen staren naar de gloed
De plas is rimpelloos en leeg

In het maanlicht lopen we naar huis
Het is een zachte avond
De Jericholaan staat in bloei

Ons gesprek wordt onderbroken door een keukenwekker. ‘Die gaat om het half uur,’ zegt Sleutelaar. ‘Ik heb Parkinson en ik moet regelmatig bewegen. Ik had intussen nooit durven dromen dat ik zo oud zou worden, bijna tachtig. En je moet ergens aan dood gaan, dus wat zal ik zeuren.’
Terwijl hij me vertelt dat hij welbeschouwd een zondagskind is, denk ik aan het gedicht dat hij over zijn grootmoeder schreef.

Zij werd oud en stierf
zoals weinigen is gegeven,
zonder vrees, zonder een klacht.
Soms, op een onzeker uur,
verschijnt zij even.

Ik lees het voor. ‘Zo moet een gedicht voor mij zijn,’ zegt Sleutelaar. ‘Van een hoekige eenvoud. Bondig en met een algemene geldigheid. Veel schrijven wordt dan, geloof me, ook moeilijk. Ik heb bovendien het leven altijd tijdrovend gevonden.’
 

Gedichten vielen hem toe. Waarbij aangetekend dat toeval niets anders is dan dat wat je afdwingt, dat wat je toevalt, na geduldig zwijgen. ‘Ik herinner me dat ik een rijverbod had en daarom op de brommer naar Noorwegen ging. In dat land diende zich opeens dat gedicht over mijn vader aan, over een jongen, ik, die voor het eerst een dode ziet, voor het laatst een vriend, maar ook een man die een vader zou zijn maar het niet werd, een vader wiens magere gezicht wrok en verdriet verried. Dat hele leven van hem, onze ingewikkelde relatie, trok in dat gedicht met al zijn tegenstrijdigheden volkomen helder aan me voorbij.’

We komen te spreken over Vaandrager, zijn jeugdvriend die naarmate de jaren vorderden steeds onhandelbaarder werd, totdat Sleutelaar er lucht van kreeg dat die jeugdvriend rondliep met plannen om hem om zeep te helpen: ‘Cor is volkomen de weg kwijtgeraakt. Het merkwaardige is dat ik in 1955 al een gedicht schreef waarin ik het lot van hem probeer te beschrijven. Achteraf kun je zeggen dat het bijna visionair is.’

jij bent in een staat van oproer
zoals in het ochtendgloren
een vogel, eer zijn zingen begint

Ik vraag of hij nog veel poëzie leest. Weinig tijd, zegt Sleutelaar. ‘Ik ga bijna elke dag naar de sportschool om oefeningen te doen. Voor je het weet is de avond alweer gevallen.’ Hij wijst naar een exemplaar van The New York Review of Books dat op bed ligt. ‘Ik denk dat ik het abonnement maar opzeg, ik kom er vaak niet eens aan toe.’

Hij stelt het nuchter vast, zoals hij ook mijn verbazing over het geringe aantal boeken in zijn kast niet deelt. ‘Mijn bezit staat nog in Thailand, mijn zoon die daar woont let erop. In mijn kast staat wat mij op dit moment interesseert.’

De geschriften van Confucius, Lao-tse en het verzameld werk van Ida Gerhardt. ‘Als je jong bent, ben je zo ongelooflijk hovaardig. Wij zouden de poëzie weleens opnieuw uitvinden. Als je dan ouder wordt merk je dat je in een lange traditie staat. Ida Gerhardt is ook een baken in die traditie van mij. Dat hoekige van haar, dat is trouwens ook zo Rotterdams.’

Sleutelaar hoopt dat De Bezige Bij deze zomer zijn verzamelde gedichten gaat uitgeven. Hij laat me het typoscript zien, het motto is van Martialis: ‘Je kunt niet strenger voor mijn nietige verzen zijn dan ik zelf ben geweest’.

Het boek draagt hij op aan zijn overleden vrouw Kristien. Over haar wil hij een gedicht schrijven. Het is er, weet hij, hij wacht af.

‘Ik loop rond met hoe het was, de laatste momenten met haar. Ik had geen woorden. Ik heb haar opgetild en vastgehouden.’

Not Fiction But Reality. Avond over Gard Sivik en Barbarber met o.a. Hans Sleutelaar, Erik Brus en Bertram Mourits. Presentatie: Wim Brands
Woensdag 10 juni, 20.00-21.30 uur

Poëziecafé
Voordrachten van Philip Nikolayev, Barbara Köhler, Justyne Bargielska, Pierre Alféri, Durs Grünbein, Els Moors, Lionel Fogarty en Harkaitz Cano
kijk op poetry.nl of download the PIFR46-APP

Poëziecafé
Het gratis toegankelijke Poëziecafé wijst u de weg door het woud van festivaloptredens en programma’s. Dichters, muzikanten, kunstenaars, uitgevers en andere bijzondere gasten schuiven elke festivaldag vanaf 16.00 uur aan bij Daniël Dee voor een ontspannen gesprek, voordracht of muzikaal intermezzo onder het genot van een drankje.
Wo 10, don 11, vr 12 en za 13 juni, 16.00 uur

PIFR46-APP
Steeds de meest actuele informatie over dichters, festivalprogramma’s, locaties en tijden, previews, terugblikken, acties en de laatste tips op social media.