Franca Treur maakt deel uit van het onderdeel Voetlicht dat op het VPRO Boeken Festival verzorgd wordt door het radioprogramma De Avonden.

In haar debuutroman Dorsvloer vol confetti beschrijft Franca Treur een Nederland dat verdwenen lijkt te zijn. Het orthodoxe, conservatieve Nederland van het platteland. Maar het bestaat nog. De twaalfjarige Kathelijne groeit er op, en ontworstelt zich eraan.

Ergens in Dorsvloer vol confetti zegt Kathelijne tegen haar tante dat ze eigenlijk geen broek aan mag. De tante vraagt waarom niet. Kathelijne antwoordt: “Omdat het mannenkleren zijn, en vrouwen die mannenkleren dragen is in de Heere een gruwel.”

De scène kenmerkt het strenge, orthodoxe Zeeuwse boerengezin waarin het meisje opgroeit. Als enige, tussen zes broers. Voor die broers is er het werk op de boerderij, voor Kathelijne het werk in het huishouden. Een televisie is er niet, zondagen worden gevuld met driemaal daags kerkbezoek, en als Kathelijne langs haar oma gaat, is ze de enige die de eindeloze Bijbelverhalen aan moet horen voor ze het felbegeerde handje zoute pinda's toegestopt krijgt. Haar broers hoeven dat niet.

Treur groeide zelf op in een soortgelijk gezin, waardoor er flink wat paralellen zijn met Kathelijne en zichzelf. “Je ziet het aanvankelijk helemaal niet als 'streng'. Pas later ga je daarover nadenken. Je leeft in een dorp waar de meeste mensen zo leven, contact met andersdenkenden hadden we eigenlijk niet zoveel.”

Kathelijne wordt als meisje weinig serieus genomen, en vlucht daardoor in verhalen en fantasie. Haar gedachten gaan haar eigen gang, ze leert voor zichzelf te denken, en niet alles dat in haar omgeving gebeurt klakkeloos aan te nemen. En dat is waar Dorsvloer vol confetti uiteindelijk echt over gaat: over de bevrijdende werking van het verzinnen van verhalen en de mogelijkheden die ze scheppen. Het toont aan dat geest en creativiteit altijd zegevieren, ondanks de omstandigheden.

Toch wil Treur met haar roman haar jeugd geenszins in een kwaad daglicht zetten: ze is met warmte opgegroeid. “Het ergert me ook altijd een beetje als mensen vragen 'wanneer ik van mijn geloof ben gevallen'. Dat klinkt een beetje respectloos. Het is een typische heidenvraag. Afgelopen zomer ben ik eens goed rond gaan kijken in de omgeving waar ik ben opgegroeid. Gewoon, omdat ik er altijd maar zo'n klein stukje van gezien heb. En toen dacht ik ineens: 'Best mooi, eigenlijk.'