Naar aanleiding van de televisieserie komt het boek 'O’ Hanlons Helden' uit. Redmond O’ Hanlon is met de schrijvers Jonathan Maas en Caroline Ligthart aanwezig op het festival, waar zij een toelichting geven op het project en hun ervaringen delen.

Sentimental journey

Na jaren ging Redmond O’Hanlon in 2009 weer eens op reis. In zijn eigen Clio reed hij met Rudi Rotthier langs de plekken uit zijn jeugd. Dat leverde stof voor een nieuw boek: God, Darwin en natuur.

Door Katja de Bruin

Eindelijk, Redmond O’Hanlon is terug. Dit keer maakte hij geen barre tocht door donker Afrika en hij hing evenmin wekenlang brakend over de reling van een vissersschip. In plaats daarvan kon hij gewoon met poes Bertie onder zijn eigen dekens kruipen, terwijl iemand anders het werk opknapte. De Vlaamse reisboekenschrijver Rudi Rotthier werd door Atlas-uitgever Emile Brugman naar Oxford gestuurd om samen met O’Hanlon een boek te concipiëren. Over Darwin moest het gaan – de prominente bakkebaarden van O’Hanlon zijn immers een rechtstreeks eerbetoon aan diens grote held – maar ook over reizen, en over natuur, en over al die andere dingen die Redmond zoal bezighouden. Tien slopende dagen later keerde Rotthier met vele tientallen uren bandopnamen huiswaarts en schreef God, Darwin en natuur, dat eerst en vooral over het fenomeen Redmond O’Hanlon gaat. Het fenomeen in kwestie is Rotthier erg dankbaar, want nu mag hij op uitnodiging van de uitgever een weekje verpozen in Amsterdam, waar hij zich koestert in alle aandacht en bewondering als een poes in de zon. O’Hanlons laatste bezoek dateert alweer van zes jaar geleden, toen zijn zeemansboek Storm het licht zag.
Fans keken al sinds het in 1996 verschenen Congo verlangend uit naar een nieuw avontuur, maar O’Hanlon is een trage werker en zijn reislust is met de jaren afgenomen. Dat Storm er überhaupt gekomen is mag achteraf een wonder heten, want dankzij God, Darwin en natuur weten we nu welke demonen O’Hanlon het schrijven onmogelijk maken. Al jaren wordt de geliefde auteur van een viertal legendarische reisboeken gekweld door ernstige depressies. Hij slaapt vijftien uur per etmaal, slikt veel pillen, drinkt beangstigende hoeveelheden wijn en is sinds drie jaar onder behandeling van een psychiater die hem helpt in het reine te komen met de verschrikkingen uit zijn jeugd. Die hulp zocht hij overigens pas nadat zijn toch behoorlijk coulante echtgenote Belinda dreigde hem het huis uit te zetten. De erudiete charmeur, die iedereen die zijn pad kruist moeiteloos om zijn vinger windt, ontpopte zich binnenskamers tot een onmogelijke man en vader.

Verzamelaar
Zowel Redmond als Belinda gaven bezoeker Rudi Rotthier een openhartig kijkje in de chaos van hun huiselijk leven. De beschrijving die Rotthier geeft van Pelican House, waar de O’Hanlons al jaren wonen, is even hilarisch als ontluisterend. Hoopjes kattenkots worden niet opgedweild, maar simpelweg aan het zicht onttrokken door er een pan overheen te zetten. Beschimmeld vaatwerk stapelt zich op in de gootsteen, zitplaatsen zijn schaars tussen alle wankele stapels boeken en paperassen. Een opgezette pelikaan, een gorillaschedel en een paling op sterk water staren de bezoeker vanuit diverse hoeken in de kamer aan. Al in zijn prille jeugd was O’Hanlon een maniakale verzamelaar. Wanneer Rotthier de O’Hanlons opzoekt, heeft Belinda juist een tamelijk zware operatie ondergaan. Ze wordt door dochter Puffin en zoon Galen afgevoerd om elders verpleegd te worden. Die verantwoordelijkheid vertrouwen ze hun vader niet toe. Redmond en Rudi besluiten op reis te gaan. Samen zullen ze de plaatsen bezoeken die een belangrijke rol speelden in Redmonds verleden. De pastorie van zijn vader, waar hij in 1947 geboren werd. Zijn eerste kostschool, waar hij zeven jaar later naartoe gestuurd werd. En alles wat daarop volgde. Een sentimental journey, maar dan wel een van de beladen soort. Want zowel aan zijn ouders als aan zijn schooltijd bewaart O’Hanlon weinig gelukkige herinneringen. Het ergst was zijn grillige moeder, die hem sloeg en die hem graag deed geloven dat hij ieder moment door ‘de zigeuners’ kon worden opgehaald. Al even sadistisch waren de schoolmeesters die er genoegen in schepten kleine jongetjes op hun blote billetjes te slaan. Hoe smakelijk O’Hanlon er ook over vertelt, de lezer lopen de rillingen over de rug bij zoveel leed.
Rotthier noteerde al deze ellende met precies de juiste delicate mengeling van mededogen en afstand, waardoor je je als lezer net geen voyeur voelt. Gelukkig valt er ook ontzettend veel te lachen, want niemand vertelt zijn verhalen beter dan Redmond O’Hanlon.

Hersenmalaria
In het Amsterdamse restaurant waar hij zojuist een bordje gerookt hertenvlees besteld heeft, hoeven we niet lang te wachten op zijn bekende, bulderende lach. Aan de overkant van de tafel vertelt Rotthier boven zijn garnalensoep hoe hij na anderhalve week Redmond thuiskwam met zestig uur bandopnamen. Een weelde aan materiaal, het moest alleen nog wel even uitgewerkt worden.
O’Hanlon: ‘Hij zat naar al die bandjes te luisteren toen ik hem een keer belde over iets. Rudi zei: o god nee, die stem! Hahaha!’
Rotthier: ‘Die stem heeft twee maanden in mijn hoofd gezeten.’
O’Hanlon: ‘Ik had echt met hem te doen. Dat moet verschrikkelijk zijn.’
Rotthier en O’Hanlon zijn de grootst mogelijke tegenpolen. Rotthier heeft geen eigen huis en is al jaren nagenoeg ononderbroken op reis. Aan spullen hecht hij niet. O’Hanlon heeft zich begraven tussen zijn herinneringen en voelt geen behoefte meer langdurig van huis te gaan. Ze hebben dezelfde levensbedreigende vorm van hersenmalaria gehad. Rotthier liep de ziekte op in Birma, O’Hanlon in Congo. ‘De medicijnen beschadigen je lever,’ vertelt O’Hanlon, ‘daardoor kun je beter geen rode wijn drinken. De dokters vertelden me doodleuk dat ik geen port, rode wijn of cognac meer mocht drinken. Alsof dat geen verschrikkelijke ramp was. Daarom drink ik nu voornamelijk witte wijn.’
Dat gebeurt ook vandaag in moordend tempo. De grote glazen van zijn disgenoten worden telkens opnieuw tot de rand toe bijgeschonken. Binnen handbereik ligt zijn onafscheidelijke versleten leren tas, waarin hij een aantal van zijn schatten met zich meesleept. Wanneer we onze verbazing uitspreken over zijn fabelachtige geheugen, duikt hij in zijn tas en haalt een klein houten kistje tevoorschijn.
‘Een van mijn vroegste herinneringen is dat ik werd aangevallen door een vogel. Ik droeg een rood wollen mutsje en ik herinner me nog het klapwieken van die vleugels. Mijn liefde voor vogels begon toen ik vier jaar was. We woonden in een prachtige, grote pastorie. In die tijd woonden predikanten in huizen van adellijke allure. Ik speelde in de tuin en ineens viel er een ei voor mijn voeten. Het was van een grote lijster. Zo prachtig, ik dacht dat het een cadeautje was.’ In het houten kistje ligt datzelfde ei, bijna zestig jaar lang zorgvuldig bewaard. Het kistje behoorde tot de legeruitrusting van zijn grootvader, die vocht in de Eerste Wereldoorlog.

Kever
‘Ik weet niet wat het is met verzamelen. Het moet iets te maken hebben met het bestrijden van stress. Ik was ook gek op mijn Dinky Toys, daar kon ik me helemaal in verliezen. Mijn moeder gaf mijn Dinky Toys weg toen ze vond dat ik er te groot voor was.’ Hij imiteert de schrille, afgemeten stem van zijn moeder: ‘Redmond, je bent veel te oud voor die autootjes. You must grow up. Ik dacht: bitch, waarom heb je mijn Dinky Toys weggegeven? Maar dat zei ik niet. Ik dacht dat ik me kinderachtig gedroeg en moest opgroeien. Dat heb ik uiteindelijk nooit gedaan, hahaha!’ Terwijl intussen zijn hoofdgerecht, een bordje zalm, is gearriveerd, informeren we naar de kever die sinds kort zijn naam draagt. De Ohanlonella esperanzae Rifkind, 7,25 millimeter groot en afkomstig uit Mexico, is door een Amerikaanse bioloog naar O’Hanlon vernoemd. Redmond is buitengewoon verguld met zijn kever. ‘Ik vertelde het aan Richard Dawkins (bekende Britse evolutiebioloog, red), want ik dacht dat er honderden dingen naar hem vernoemd zouden zijn. He went rigid! Hij zei: “Weet je wel Redmond, dat deze kever echt heel, heel erg klein is? En dat er nog wel drie miljoen kevers zitten te wachten om beschreven te worden?” Hahaha! Zo jaloers was hij!’ Als even later het leed dat kostschool heet ter sprake komt, wordt hij voor zijn doen bijna ernstig. Zeven jaar was hij toen hij het ouderlijk huis verruilde voor een prestigieuze public school. Domineeszoontjes konden er voor half geld terecht.
‘De bedoeling was dat je zo jong mogelijk gehard werd zodat je later het grote Britse rijk kon besturen. Dat rijk bestond allang niet meer, maar dat was wel de achterliggende gedachte. Na zo’n opvoeding zou alles alleen nog maar mee kunnen vallen. Als je op de een of andere buitenpost gestationeerd zou worden, zou je je niet eenzaam voelen. En als je op het slagveld belandde, wist je hoe je moest sterven als een man. We werden consequent bij onze achternaam genoemd, of aangeduid met een nummer. Ik was 593. Zo ben ik zes jaar lang genoemd. Pas toen er meisjes werden toegelaten op die scholen, is alles veranderd. Zodra je iemand bij zijn voornaam noemt, wordt het moeilijker afstand te bewaren.’

Roombroodjes
Wanneer we ons afvragen of het voor O’Hanlon wel wenselijk is dat dit boek, met al die intieme details over zijn persoonlijke leven, in het Engels vertaald wordt, zegt hij: ‘Het kan geen kwaad voor mijn landgenoten om eens te horen welk effect zo’n klassieke opvoeding op je leven heeft. Heel veel politici hebben op een kostschool gezeten. Dat verklaart veel.’ En dan, glunderend: ‘De dochter van een vriend van me is dominatrix in een bordeel in White Hall. Haar ouders vinden dat prima, want ze heeft geen seks met haar klanten, ze hoeft ze alleen maar te slaan en te zeggen dat ze walgelijke, stoute jongetjes zijn. Een klant van haar, die overdag lange speeches houdt in het House of Lords, stottert zodra hij bij haar is. Hij brengt altijd een tasje mee met vijf roombroodjes. Dan kleedt hij zich uit en moet zij die roombroodjes zo hard mogelijk tegen zijn geslachtsdeel aangooien. Op Eton kreeg je iedere ochtend om elf uur een roombroodje, op die koolhydraten konden kleine jongetjes het lang volhouden. Nadat zij die broodjes heeft gegooid, wast hij zich, trekt zijn pak weer aan en overhandigt haar driehonderd pond. Het mooiste is dat zij die broodjes niet hoeft te kopen, die neemt hij zelf mee. That’s England for you!’