‘Ik ga jullie vertellen hoe ik het doe,’ belooft A.L. Snijders. Verwachtingsvol kijken we hem aan. Drie kwartier later zijn onze notitieblokken nog net zo leeg als bij aanvang, maar de stemming is uitstekend.

Wie A.L. Snijders hoort praten, weet meteen dat er een rasverteller aan het woord is. Zo compact als zijn geschreven verhalen uitvallen, zo weids waaieren ze uit als hij spreekt. ‘Ik ben een intuïtieve flierefluiter,’ zegt hij. Vanwege zijn ongeduldige aard kan hij zijn aandacht maar heel kort bij het schrijven houden. Zijn gehele schoolcarrière behoorde hij tot de slechtste leerlingen. ‘Wat me vooral ergerde was dat ik geen lange zinnen kon schrijven. Ik ontwikkelde angst voor de anakoloet.’ Hij koketteert niet, bezweert hij ons. ‘Ik maak van de nood een deugd.’

‘Gisteren belde ik iemand op om te vragen hoe je een workshop moet geven,’ vertelt Snijders. De geconsulteerde vriend ried hem aan zijn verhaal Melasse voor te lezen, omdat hij zich herinnerde dat Snijders daarin omschrijft hoe een stukje gaat tintelen. ‘Ik stuur het je wel op,’ zei de vriend, want Snijders zelf was het kwijt. Het staat op een kapotte harde schijf, die al jaren een groot deel van zijn oeuvre gegijzeld houdt. Daarna vertelt Snijders over de herkomst van het verhaal Melasse. De vriend die hij raadpleegde over de opzet van een workshop blijkt de zoon van de hoofdpersoon, een man die een sluipende vorm van kanker had en ruim een decennium voor zijn aangezegde dood begon aan het fabriceren van zijn doodskist. De handgemaakte kist zou voorzien worden van een zelfgeschreven grafdicht, dat in bondigheid het beroemde achttiende-eeuwse Hier ligt Poot, hij is dood van Hubert Kornelisz. nog zou overtreffen. Niemand mocht de kist in aanbouw zien.

Nadat Snijders Melasse heeft voorgelezen, beschrijft hij de begrafenis van de inmiddels overleden hoofdpersoon, en onthult wat er op de kist te lezen stond: 'Lukas, nu pas.' Daarna doet hij verslag van de enthousiaste reacties op de voorlezing van precies hetzelfde verhaal de avond voorafgaand aan onze workshop, die, zoals wij ondertussen hebben vastgesteld, duidelijk geen workshop is en dat ook niet zal worden. We hangen niettemin aan Snijders lippen, want zijn bloemlezing uit eigen werk is uiterst onderhoudend.

Achteraf, als de roes van het luisteren naar de kettingbotsing van verhalen is uitgewerkt, blijken er toch aardig wat educatieve wenken in Snijders’ conference verstopt te hebben gezeten. Het belang van het niet-chronologisch vertellen bijvoorbeeld. Je wil van nature graag van het eerste naar het laatste toeschrijven als je verhaal gebaseerd is op een waar gebeurd voorval, maar in een tekst is dat meestal niet de beste volgorde. ‘Literatuur is hetzelfde wat je de hele tijd meemaakt, maar met een ander begin, in een andere vorm,’ aldus Snijders. Hij benadrukte dat een stukje gaat tintelen dankzij de details. ‘Details zijn veel interessanter dan grote lijnen.’ Als uitgangspunt neemt hij gebeurtenissen of ervaringen die hem zelf op sleeptouw nemen, zonder ze rationeel te doorgronden. Meestal hebben die vertrekpunten te maken met ‘het geheim van de taal’. In een geslaagde ZKV, vertelt Snijders, staat meestal één zin die hem ontsnapt is, die zomaar uit het verhaal ontsproten lijkt te zijn. Dat is de mooiste zin.

Om de zinnen waarop Snijders ons trakteerde niet te laten ontsnappen, hebben we werkeloos moeten luisteren. Wie aantekeningen maakt verliest nu eenmaal het zicht op details. En juist daarin tintelt het, zoals Snijders vertelde en al vertellend bewees. Als we tevreden onze lege notitieblokken inpakken en samendrommen bij de deur, hoor ik iemand zeggen: ‘We hebben veel geleerd.