Vijf reisboeken belandden op de shortlist voor de VPRO Bob den Uyl Prijs 2016. De jury was te spreken over alle vijf, maar besloot uiteindelijk de prijs te geven aan Fleur de Weerd voor Het land dat maar niet wil lukken, over haar tijd in Oekraïne.

Zondag 12 juni is Fleur de Weerd te gast in VPRO Boeken om 11.20 uur op NPO 1.

Het is even zoeken, maar verspreid door keuken en zitkamer bij Fleur de Weerd thuis verwijzen een paar voorwerpen naar de tijd dat ze in Oekraïne woonde: een wodkaservies in de boekenkast, een Oost-Europees aandoend uurwerk, een kinderstoel met de naam Lev op de zitting en een monstrueus messing insect op de keukentafel. Het blijkt een asbak, als de vleugels worden opgeklapt. Fleur serveert koffie en gaat zitten.
‘Alles komt altijd samen aan de keukentafel,’ zegt ze.

Het klinkt als de Wet van Fleur, die tijdens haar correspondentschap in Oekraïne tussen 2012 en 2015 telkens weer bevestigd werd. Ze heeft dan ook weken doorgebracht aan Oekraïense keukentafels, niet alleen als interviewer, maar ook als logee, of huisgenote van gastvrije Oekraïners aan beide kanten van het conflict. ‘Ik ben altijd zo veel mogelijk bij Oekraïners blijven slapen als het kon,’ zegt ze. ‘Soms couchsurfend van het ene adres naar het andere. En als er dan iets gewelddadigs gebeurde, zag je de wanhoop inslaan bij de mensen die zich van alles afvroegen: Wat gaat er gebeuren? Wat moet ik doen? Wat gaat Poetin doen? Moet ik nu wodka drinken? Of moet ik weg? Dat schreef ik dan op.’

Zo is het boek van Fleur de Weerd. Dicht op de huid van de Oekraïners die ze ontmoet en eigenlijk, ook al speelt zich ergens op de achtergrond omwenteling en invasie af, komt de oorlog verrassend weinig in het boek voor. Het boek gaat over mensen, over hun onderlinge verhoudingen, over hun levenswijze en opvattingen. Ver op de achtergrond rommelt het.

Zo is het boek van Fleur de Weerd. Dicht op de huid van de Oekraïners die ze ontmoet en eigenlijk komt de oorlog verrassend weinig in het boek voor.

van binnenuit

En het effect daarvan is dat je het idee krijgt dat je het land van binnenuit leert kennen. ‘Ik vond het juist tijdens het conflict echt super belangrijk om mensen in het westen en in het oosten een gezicht te geven. En om te laten zien dat in het oosten niet alleen maar idioten wonen. En toen ik een tijdlang niet in het oosten geweest was, en ik merkte dat ik ze van een afstand allemaal gekkies en idioten begon te vinden, toen dacht ik: ik moet er snel weer naartoe.’

Dat je de wereld niet via gebeurtenissen maar via de mensen het best kan begrijpen, zal Fleur wel uit het ouderlijk huis in Wijchen hebben meegekregen; haar moeder werkte als gehandicaptenverzorger en haar vader in de thuiszorg. Maar zelf heeft ze de neiging afstand te nemen van de plek waar ze vandaan komt (‘Ik zal nooit meer gelukkig kunnen worden in Wijchen’). Het waren volgens haarzelf vooral de colleges van hoogleraar internationale betrekkingen Beatrice de Graaf in Utrecht, die voor haar bepalend waren. En het feit dat Beatrice de Graaf haar een tijd naar Berlijn stuurde. Daar leerde ze twee Duitse huisgenoten kennen, een Ossie en een Wessie. Twee jongens die door hun geschiedenis waren gevormd tot twee heel verschillende mensen; de ondernemende, individualistische West-Duitser en de knusse Oost-Duitser die al vroeg z’n vriendin bezwangerde en vol nestdrang aanstuurde op deeltijdaanstellingen en gezamenlijkheid. ‘Ik zag voor het eerst in de verhalen van mensen de geschiedenis aan het werk,’ zegt Fleur terugkijkend. ‘Toen merkte ik dat ikzelf ook een Wessie ben.’

heen en weer

Na haar master journalistiek in Amsterdam en een tijdje werken bij Trouw besloot ze de grote stap te wagen om correspondent te worden. Ze wilde naar het Oosten, twijfelde tussen Roemenië en Oekraïne, koos voor het laatste en raakte zodoende bij toeval in de wereldgeschiedenis verzeild. Ze sprak Oekraïens noch Russisch, ze had geen helder beeld van het land en z’n geschiedenis. ‘Ik wilde vooral mezelf testen, kijken of ik het aankon om correspondent te zijn.’

Dat kon ze. Op haar volstrekt eigen manier. Naarmate de spanning opliep en de brandhaarden opvlamden, stapte ze heen en weer over de grens om mensen te leren kennen. Haar Oekraïense vriendin Julia kwam nogal eens met plannetjes die haar op een spoor zetten (‘Als je de Oekraïners wilt leren kennen, kun je beter de nachttrein nemen’). Zo kwam ze in oost en west, sprak ze onder anderen met een hogepriester in Donetsk, een oligarch, een mijnwerker, een boerin, een politieman. En terwijl ze die mensen in het boek portretteert, vertelt ze tussen neus en lippen door het bizarre en grillige verhaal van de Oekraïense geschiedenis. Een geschiedenis doordrenkt van trots, warmte, misdaad, angst en corruptie.

Tijdens haar verblijf annexeerde Poetin de Krim, vluchtte de president en scheidden in het oosten separatisten zich af. De verhoudingen kwamen op scherp te staan, en haar gewoonte om ook met de separatisten te praten stuitte opeens op heftig verzet bij mensen die ze dacht goed te hebben leren kennen.

Er valt even een stilte aan de keukentafel.
‘Ik denk dat in een conflict journalisten zichzelf moeten dwingen beide kanten aan het woord te laten,’ besluit ze dan. ‘Ook in een oorlog. Hoe ingewikkeld het ook is.’
Haar boek Het land dat maar niet wil lukken is daar op overtuigende manier in geslaagd.