VPRO's Kerstverhalen 2014

'Je hebt dan toch eindelijk naast me gelegen vannacht, roerloos slapend op je rug, met je armen onder je hoofd en je buik bloot alsof er geen gevaar te duchten viel.' Het zevende kerstverhaal is geschreven door dichter, essayist en columnist Ester Naomi Perquin, haar bundel 'Celinspecties' werd bekroond met de VSB Poëzieprijs.

Schipper


Je hebt dan toch eindelijk naast me gelegen vannacht, roerloos slapend op je rug, met je armen onder je hoofd en je buik bloot alsof er geen gevaar te duchten viel. Ik lag er wakker van. Misschien ben ik minder te vertrouwen dan vroeger, misschien ben ik op een leeftijd gekomen waarop iedere vorm van kwetsbaarheid telt. Het is verbazend dat je er nu bent. Dat het je zo gemakkelijk af gaat hier te zijn, mijn boom te versieren, mijn gasten bij te schenken, in slaap te vallen. Ik ben uit bed gegaan, weg bij die blote buik. Ik ben in de keuken gaan zitten omdat ik moest denken aan een verhaal dat ik ooit van een schipper hoorde: over een man die getrouwd was met een zeer magere vrouw en op een dag besloot zijn nagels te laten groeien. Hij liet ze groeien tot ze het formaat van scheermesschelpen hadden en vijlde er toen vlijmscherpe punten aan. Hij dronk een glas cognac, vertelde de schipper. Eén glas. Daarna stapte hij in bed, waar zijn vrouw lag te slapen. Hij schoof haar nachthemd omhoog en keek naar haar zeer magere lichaam. Hij kuste haar hals. Hij kuste haar borsten, haar ribben, haar navel. Daarna zette hij uiterst voorzichtig de punten van zijn nagels op de gladde huid van haar buik en stak hij, in één krachtige beweging, zijn vingers naar binnen. Er ging een kleine schok door de vrouw. Verder gebeurde er niets. De man sneed met zijn nagels moeiteloos spieren en vliezen door, taste rond in de vochtige warmte van haar organen - tot hij haar ruggengraat vond. Hij sloot zijn vingers er stevig omheen en trok hem met een trefzekere ruk omhoog. Zo droeg hij haar die nacht, als een koffer, de trap af en het huis uit, richting zee. De schipper beweerde dat hij de hele weg huilde.

Ik weet ook wel dat het geen vredig verhaal is. Dat het komt omdat je naast me lag. Ik keek naar de haartjes op je buik, de kleine moedervlek onder je tepel. De dingen die ik nooit gedacht had zo dichtbij te zullen hebben. De dingen waar ik niet aan wen. Hoe jij hier, uiteindelijk, je intrek hebt genomen. Alsof je nooit andere kerstdagen vierde met andere mensen. Nooit andere gezichten, anekdotes, een bot mes, een keuken waarin je de weg wist. Alsof jij nooit in een ander bed – misschien sliep je daar in dezelfde houding, armen onder het hoofd, de buik bloot. Wat doet het er nog toe? Voor jou heb ik steeds buiten kijf gestaan. Jaar na jaar, kerst na kerst. Een zekerheid tijdens het wachten die ik niet herken. Het gevoel in goede handen te zijn. Zo lag je naast me vannacht. Alsof je in goede handen was. Maar voor mij blijf jij een portemonnee naast een struik, een valstrik aan een touwtje; zodra ik je op wil rapen trekt iemand je weg.