Een college over het wielrennen als verhalenmachine.

Er zijn veel redenen om van wielrennen te houden, maar de voornaamste is dat het een verhalenmachine is. Iedere wielerwedstrijd, hoe onbeduidend ook, creëert genoeg verhalen om – wanneer je ze allemaal zou uitschrijven – iedere week een boekenkast mee te vullen.

De meeste verhalen die worden verteld zijn de heldenverhalen, de getuigenissen van hen die alle tegenslagen overwonnen en uiteindelijk wonnen. Maar iedere koers kent een winnaar en zo’n tweehonderd verliezers – wielrennen is een sport van losers. Sommige renners verliezen een heel leven lang.

palet van 200 personages

Al deze renners die je hier ziet, verspreid over een berg, zijn niet zozeer bezig met een fysieke krachtmeting – Ja, ook – maar in feite zijn ze allemaal bezig met een individuele opdracht binnen een groter geheel. Dit is een palet van 200 personages, hoofdpersonen, terugkerende ondersteunende rollen en figuranten die ieder moment op de voorgrond kunnen treden. De Tour is een soort tv-serie waarvan iedere dag een aflevering wordt uitgezonden.

Maar hoe kom je nu tot het inzicht dat wielrennen niet zozeer een fysieke krachtmeting is als wel een dramatische verhandeling waarbij de uitslag niet meer is dan het stoffelijk overschot van het verhaal, een soort aftiteling? Dat komt niet zomaar, daar heb je doorzettingsvermogen voor nodig. De eerste keer dat je wielrennen ziet, zie je tweehonderd mannen op een televisiescherm fietsen om wie er het eerste is. Talloze wedstrijden uit begin jaren negentig – ik ben zelf van 1985 – zijn voor mij samengesmolten tot het beeld van mijn vader en een toevallig passerende oom op de bank en een boel opwinding die ik niet begreep. Daarin verschilt wielrennen fundamenteel van voetballen: voetbal begrijpt een kind, het is een overzichtelijk spel, de regels zijn duidelijk (en de overtredingen van die regels ook), je weet hoe lang het nog duurt en het ziet er – destijds ook in Nederland nog – leuk uit om naar te kijken. Wielrennen daarentegen is onbegrijpelijk: de regels zijn rekkelijk, je weet nooit hoe lang het duurt, het speelterrein verschilt ieder moment en het ziet er in de meeste gevallen allerminst aantrekkelijk uit.

Dus: Waarom ging ik wielrennen dan zomaar opeens zo ongelofelijk boeiend vinden dat ik jarenlang geen wedstrijd oversloeg, in zomervakanties uit het zwembad rende als de uitzending van de etappe begon en me zelfs een tijdje – in een periode waarin het duidelijk niet zo goed met me ging – heb voorgenomen om alle uitslagen en alle uitspraken en alle bijzonderheden van alle wielrenners te archiveren in een reusachtig Wordbestand dat op z’n toppunt zo’n tweeduizend pagina’s besloeg?

Daarvoor moeten we terug naar 5 juli 1996:

Toen ik dit zag, was ik tien jaar. Ik was alleen thuis, mijn vader programmeerde iedere dag de videorecorder en keek dan ’s avonds de etappe terug. Maar toen hij dit keer thuis kwam, rende ik helemaal opgewonden naar buiten en kon ik onmogelijk voor me houden wat ik zojuist had gezien: een Nederlander die een etappe wint, ik wist helemaal niet dat dat tot de mogelijkheden behoorde.

Het grappige is: in dit fragment zit helemaal geen verhaal en je zou zelfs kunnen beweren dat er in de jaren ervoor in de Tour ook verdraaid weinig verhaal zat. In dat jaar 1996, ging de Tour ook in Nederland van start, in Den Bosch. De voorgaande vijf jaar was de Tour gewonnen door Miguel Indurain, een saaie Spanjaard die nooit aanviel in de bergen, maar altijd genoeg voorsprong nam in de tijdrit. Over tijdritten straks meer, maar wat nu het grote bezwaar was van Indurain is dat hij geen verhaal had.

Na twee jaar hadden de Europese journalisten – en dat waren er vele malen minder dan er dit jaar in Utrecht zullen zijn – alles verteld wat er over Indurain te vertellen was. Bert Wagendorp, die destijds voor De Volkskrant naar de Tour werd gestuurd, vertelde eens dat de aanwezige journalisten in Indurains derde Tour zo verlegen zaten om verhalen dat ze een onbekende Pool, Jaskula, die uit het niets twee zware etappes won, allerlei eigenschappen toedichtten. Jaskula had een slecht gebit, waardoor hij al gauw Het Paard werd genoemd en toen iemand het gerucht verspreidde dat Jaskula op gezette tijden glas at – al weet niemand of het om theeglazen, peertjes of hele TL-buizen ging, stond Jaskula opeens overal bekend als Het Glasetende Paard. Zo wanhopig waren de journalisten in de Tours van Indurain, de verhaalloze Tours. In 1996 stond Indurain weer aan de start en zou hij vermoedelijk zijn zesde Tour gaan winnen – hij was nog altijd de sterkste. Nog nooit had iemand zes keer de Tour gewonnen, en Indurain had nog nooit een inzinking gehad. Had hij die wel gehad, dan hadden de journalisten er immers jaren over geschreven.

Zelfs aan die zege van Michael Boogerd in de vierde etappe zat weinig verhaal. Wat me die dag in het wielrennen trok, was de ongelofelijke spanning van de eenling tegen het peloton. Ik begreep nog niet helemaal hoe een individuele sport in ploegen kon worden verreden, maar wel dat dat hele peloton achter Boogerd bestond uit mensen die niet zouden winnen zolang hij voorop bleef.
Niemand kende Boogerd, het was een etappe zonder historie, zonder groot belang en de enige heroiek bestond uit het hondenweer waarin hij verreden werd. Maar het brengt ons wel bij een cruciaal verhalend element in het wielrennen: de renner.

Het aardige van wielrenners in vergelijking met bijvoorbeeld voetballers, is dat ze weliswaar in een team functioneren, maar veel vrijer zijn: ze kunnen niet gewisseld worden als ze er niets van bakken, ze kunnen zich verschuilen achter fysiek onvermogen, ze kunnen coalities binnen en buiten het team aangaan zonder dat iemand daar iets van weet. Iedere renner is een potentiele intrigant, sterker nog: iedere goede renner is een intrigant. En wat weten we eigenlijk van wielrenners?

wie zijn die renners eigenlijk?

Zodra renners succesvol worden en interviews gaan geven en biografieën gaan schrijven blijken het vaak even saaie mannen als voetballers, maar tot die tijd kun je er rustig op los fantaseren. Dat deed ik bijvoorbeeld bij de renner die over twee weken in de Tour van start gaat als de Tourhoop van Nederland: Wilco Kelderman, over wie ik vorig jaar, toen hij redelijk uit het niets goed presteerde in de Giro d’Italia, een column schreef met als titel Het ongelofelijke leven van Wilco Kelderman. Je kon toen nog net ongebreideld over hem fantaseren, hij bestond niet eens echt.

Vele internationale prijzen vielen hem en zijn vogels ten deel, wanneer hij ze weer eens in Zuid-Spanje losliet en ze binnen een vloek en een zucht weer het zwerk van Barneveld in gekoerst kwamen. Tegelijk met de duiven werd ook zoon Wilco in Zuid-Spanje losgelaten, maar dan op een racefietsje. Bidon sportdrank op de stang en twee plakken ontbijtkoek met dik boter in de achterzak van zijn wielershirt en daar ging hij.

Altijd kwam hij op het oude nest – iets wat zijn ouders deed vermoeden dat hij intelligenter was dan zij in eerste instantie hadden aangenomen.

Wilco Kelderman bleek niet alleen fysiek hoogbegaafd. Ook geestelijk mankeerde er maar weinig aan de jongen die in Barneveld wel bekend stond als Het Brein met Benen. Twee weken voor zijn elfde verjaardag werd hij toegelaten op de Universiteit van Harderwijk, voor de studierichtingen filosofie en geneeskunde – die later onder zijn invloed zouden worden samengevoegd tot de zgn. ‘filosofische geneeskunde’, een volstrekt unieke tak van wetenschap waarin de zin en onzin van ziekte en gezondheid vanuit verschillende perspectieven wordt belicht.

Aardig ook om te vermelden dat Kelderman als geneeskundig filosoof optrad in verscheidene regionale televisieprogramma’s en bij een van die programma’s de grimeuse Herta Klapwijk ontmoette. De struise blondine, die in het meer chique deel van het nachtleven in haar geboorteplaats ’t Harde bekend was onder de artiestennaam La Douce Francaise, was op het moment van die ontmoeting al 52 jaar oud, haar fameuze boezem (die door een onbekend gebleven Veluwse dichter in 1983 nog ‘omrijdtieten’ genoemd waren) vertoonde de eerste tekenen van metaalmoeheid en van haar ooit legendarische schoonheid was nog slechts een mond vol fillers over.

Inmiddels woont de familie Kelderman-Klapwijk op een terp in Oost-Groningen. Herta is gestopt met haar werk als grimeuse bij de regionale omroep en verdient nu haar geld in de macrobiotische tuinbouw. Wilco is profwielrenner, maar tot 1 mei 2014 had hij nog geen resultaten van enige betekenis behaald.

Naar aanleiding van dit stukje stuurde Wilco Kelderman mij diezelfde avond via Twitter de volgende foto:

Hier raken fictie en werkelijkheid elkaar op zo’n verwarrende manier dat ik het alleen maar kan illustreren met een filmpje (van 1:01 tot 1:22). En zo kom ik bij het tweede cruciale punt:

WIELRENNEN IS FICTIE, EN DAT IS MAAR GOED OOK

Wielrennen is fictie, en dat is maar goed ook. Mensen die nooit naar een wielerwedstrijd kijken en dan opeens een Touretappe zien, denken: dit zijn tweehonderd mannen en de snelste wint. Als dat zo zou zijn, werden er niet zo vreselijk veel boeken over wielrennen gepubliceerd en waren niet al die schrijvers voor de koers gevallen. Wielrennen is een spel van leugens, van schone schijn, van bedrog. En het mooie is: dat mag gewoon. Een wedstrijd verkopen is toegestaan in het wielrennen, in het voetbal hoef je dan nooit meer terug te komen. Koersen is handel, in geld, in roem, in aanzien, in vriendschap. Rijd niet achter mij aan, dan zorg ik dat je volgend jaar bij mij in de ploeg zit. Help mee en ik werk een volgende keer voor jou. Iedere renner heeft een bepaalde hoeveelheid kapitaal – reputatie, geld, fysieke kracht – en die kan die op ieder gewenst moment voor een bondgenoot inzetten.

Die bondgenoot hoeft geen ploeggenoot te zijn, zoals in het voetbal, al is dat wel wenselijk, als je tenminste niet bekend wilt komen staan als een collega die je flikt.

We kijken even naar een fragment: het is de finale van de Olympische Spelen 2012, de wegrit. Londen. Twee renners liggen op kop: Vinokourov en Uran. Vlak achter hen: een groepje met Cavendish, de Brit, de grote favoriet, de thuisrenner en de beste sprinter. Wanneer het groepje om de overwinning mag sprinten, maakt hij de meeste kans. Een situatie met dramatische potentie: twee mannen, die allebei goud willen winnen. Geen goede sprinters, ze moeten dus vooruit blijven, maar tegelijk moeten ze niet teveel hun best doen om vooruit te blijven, want dan wint de ander.

En, want zo gaat dat bij wielrennen: nergens een scheidsrechter te bekennen.

Waarom is dit nu zo slecht? Omkoping wordt in het wielrennen van harte aangemoedigd, het is onderdeel van het spel – wie goed onderhandelt verdient de zege net zo goed als iemand die hard fietst. Wie zich een slechte bedrieger betoont, zoals Uran hier, verdient geen respect, ook geen hoon, maar een cursus. Uran verpest de illusie, je zou hem kunnen vergelijken met de schrijver die even buiten zijn roman treedt om de lezer eraan te herinneren dat hij zich laat meeslepen door fictie, door iets verzonnens, dat wat hij meemaakt niet echt is. De boel oplichten is niet kwalijk, de boel slecht oplichten wel. Vooralsnog geldt: blijven ontkennen zo lang het mogelijk is:

goed en kwaad

Kortom: de koers levert ethische dillema’s op. Mag je de koers verkopen, mag je een ander al het vuile werk laten opknappen, mag je je medisch optimaal prepareren om perfect aan de start te komen? En als de ander dat allemaal doet, mag jij dat dan ook? Wielrennen is een spel van goed en kwaad. Wie goed doet, ontmoet in de koers vooral hoon. Wie zich niet aan de regels houdt, wordt met pek en veren uit de sport verwijderd. Je moet dus een subtiel soort evenwicht van fairness en vuiligheid zien te bereiken. We kijken even naar een filmpje:

Deze renners reden in 1994 bij de Gewiss-ploeg, een Italiaanse ploeg met een ploegdokter die had uitgevonden dat het gebruik van Epo, een medicijn voor nierpatiënten, enorme prestatieverbeteringen tot gevolg had en bovendien: niet strafbaar was. Die man heette Michele Ferrari en werd later, toen epo wel op de dopinglijst stond, de trainer van Lance Armstrong.

Deze overmacht had – behalve een verward commentaarduo – een hausse aan verhalen tot gevolg: georganiseerd dopinggebruik werd noodzakelijk om mee te blijven doen in de sport, valsspelen werd de norm, ieder individu werd aangesproken op de grenzen van zijn ethiek. En wie niet mee durfde of wilde, moest plotseling nieuw werk gaan zoeken. Tegelijk kregen de werkelijkheid binnen de muren van het peloton en die erbuiten steeds minder met elkaar te maken. Er kwam bovendien een laag bij: de koers was niet alleen een strijd tussen renners, maar ook tussen doktoren, en weer later: de misdaad. De term omerta deed zijn intrede, wat gebeurde in het peloton, moest in het peloton blijven.

En kennen niet bijna alle klassieke verhalen, twee waarheden: de buitenkant en de binnenwereld? Over een werkelijkheid die het daglicht niet kan verdragen?

En eens in de zoveel tijd gebeurt er dit:

Wielerliefhebbers kijken naar het verhaal en begrijpen dan plots dat het natuurlijk nooit zo mooi kon zijn als het hen werd voorgespiegeld. Inmiddels was de strijd allang niet meer tussen renners of ploegen onderling – dat was al mooi – en ook niet tussen renners en de dopingcontroleurs of de juryleden of zelfs de politie of douane, nee, er was nog een strijd bijgekomen: die tussen renners en de buitenwereld. De fans, de journalisten, de verslaggevers, die vergeten zijn dat het een verhaal is dat verteld wordt en die verhaal komen halen, zoals de man die ooit naast Theo Maassen in de bioscoop naar een science fictionfilm zat en tijdens een van de meest spectaculaire scenes hardop zei: ‘Da kan toch nooit.

En ook die confrontaties leveren weer verhalen op. Bijvoorbeeld toen in 2011 de volstrekt onbekende Spanjaard Cobo plots de Ronde van Spanje won door op de allerzwaarste berg van de hele wedstrijd, de Angliru, alle grote favorieten te lossen. Ik zag die etappe op de Belg, met commentaar van Michel Wuyts en Jose de Cauwer – zelf overigens ook twee vaten vol verhalen – en schreef over dat commentaar de volgende column. Als de uitdrukking show, don’t tell nog niet bestond, dan zou hij voor dit commentaar zijn uitgevonden. Want ook dat is natuurlijk de kern van een goed verhaal: wat je ziet en hoort, is nooit dat wat er is.

MICHEL: Nu wil ik het zien. Meteen tien tot twaalf procent.
JOSÉ: Nu zullen we het zien.
MICHEL: Ze hebben het dit jaar nog proper gedaan. Ik heb jaren geweten dat ze vóór de Angliru nog drie, vier vreselijke cols hadden gezet.
JOSÉ: Dit zal wel genoeg zijn zeker.
MICHEL: En dat allemaal in een decor van verschillende tinten groen.
Stilte.
MICHEL (enthousiast): Wáár is Froome?
JOSÉ: Ik zie gene Froome.
MICHEL: Het enigma Froome.
JOSÉ: Dáár is Froome.
Stilte.
MICHEL (verlekkerd): Straks, op zeven kilometer van de streep, is het ieder voor zich. Alles voor zichzelf. Allemaal alleen.
JOSÉ: Ja.
MICHEL: De top van de Alto del Cordal. En nu bibberen en beven. Want: veel vocht op het asfalt. Hier ligt nog vel van eerdere jaren.
Veelbetekende stilte.
MICHEL: Als u deze berg nog nooit gezien heeft, denkt u: waar hebben ze het over. Maar het moet nog komen. Daar begint de ellende. Daar zag het vanochtend zwart van het volk. Vooral wandelaars maar ook iemand die naar boven rénde. Niet te doen.
JOSÉ: Het was een vrouw.
MICHEL: En geen misse.
Nog een veelbetekenende stilte.
JOSÉ: Kijk, daar hebben wij onze worst gegeten vanmiddag.
MICHEL (hard): Hierrrr begint het.
JOSÉ: De mist is weggetrokken, gelukkig.
MICHEL: Dat is goed. Dan kan er niet gefoefeld worden in een wolk. Kijkt u nu eens naar de grimassen op de aangezichten, dames en heren.
JOSÉ: Hier gaat Anton.
MICHEL: Anton. La resurrecion. De verrijzenis.
JOSÉ : Dit is een heilige plaats.
MICHEL(langzaam): Het is hier de zone van de wonderen.
Stilte.
MICHEL(verheugt zich): Nu volgt het slagveld. Ze gaan allemaal uiteengetrokken worden.
MICHEL & JOSÉ (geschokt): Cobo!
MICHEL: De manager van de ploeg van Cobo is Mauro Gianetti, en die is nooit te vertrouwen geweest.
JOSÉ (berustend): Hij loopt uit.
MICHEL (met verbijstering): Dit lijkt me meer dan menselijk. Ik heb dit nog nooit gezien op deze berg.
JOSÉ: Kijk, dat volk.
MICHEL: Het is niet normaal, dames en heren. Je kunt hier beter wegblijven. Het is spectaculair, maar je kunt er beter wegblijven. Jongens, toch.
JOSÉ: Cobo dus.
MICHEL: Deze man wilde in mei stoppen met koersen en kok worden. Hij is hier een ferm potje aan het koken, en hij mag ons de ingrediënten eens geven.
JOSÉ: Hij maakt in ieder geval stoofvlees van de concurrentie.
MICHEL: Welwelwel. Vreemd. We hebben hier op de flanken van de Angliru een brommertje gezien. Word er een beetje ongemakkelijk van. Maar goed, tot morgen dan maar.

Uitzondering op de regel: de tijdrit

Tot slot wil ik op de regel dat het wielrennen een sport van verhalen is nog een klein voorbehoud maken. En dat is de tijdrit. Het minst verhalende onderdeel van de sport, en voor niemand leuk, behalve voor die paar renners die er goed in zijn. Laten we even kijken naar een filmpje, maar dat kan gerust doorlopen, want er gebeurt toch niks.

Het is een filmpje van het NK tijdrijden van afgelopen jaar in Zaltbommel en u zult zien: het opwindendste wat je in die paar minuten ziet, is de brug over de Waal. In de verte dan nog.

Anderhalf jaar geleden schreef ik, na weer zo'n tijdrit:


Nee, zeggen de wielerpuristen, de tijdrit is het eerlijkste onderdeel van de koers. Geen handjeklap, geen vertroebelde verhoudingen door knechten en valpartijen, maar de man, de fiets en een lege strook asfalt. Eerlijkheid troef. Behalve als het regent of waait – wat het altijd wel doet: dan wint degene die droog of windstil rijdt, vaak een Litouwer. De eerlijkheid die de tijdrit suggereert zou pas bewerkstelligd worden wanneer alle renners naast elkaar op een hometrainer plaatsnemen en tegelijk op gang geschoten worden.

Het zou de ultieme zinloosheid zijn, een rit van A naar A, over nul kilometer. Hoeft wat mij betreft niet op televisie uitgezonden te worden; ik lees de volgende dag wel hoe de krachtsverhoudingen liggen.

De tijdrit, het is het zwemmen onder de wieleronderdelen. Geen drama, geen spektakel, geen tactiek.

Ze zouden het tijdrijden kunnen vervangen voor fietswerpen, of een ander onderdeel voor dommekrachten dat een beetje spectaculair oogt. Maar zelfs dan zou ik nog niet kijken, geloof ik.
Ik heb een voorstel, net bedacht: alleen nog tijdritten in grote ronden. Eentje na anderhalve week en eentje op de slotdag. De renners gaan in duo’s van start. Eerst de nummer 189 en nummer 188, dan de nummer 187 en 186, enzovoort, enzovoort, tot de nummers 1 en 2.
Wat doen ze? Werken ze samen, kop over kop? Demarreren ze van elkaar weg? Gaan ze surplacen? De verhoudingen veranderen iedere minuut, niemand weet wat slim is. Kun je als ploeg twee renners zo dicht bij elkaar in het klassement krijgen dat ze voordeel van elkaar hebben in de tijdrit?

Zomaar een ideetje – ik zou in elk geval kijken.

Dit college gaf Frank Heinen eerder bij Literatuur & Le Tour van Het Literatuurhuis. Kijk vooral ook zijn verhaal in NTR Academie: 'De tour moet je niet kijken, maar lezen'.

Het is wielrennen dat de klok slaat deze week: vooruitblikken, achter de schermen-verhalen en diepte-interviews van hier tot in Frankrijk. Ook VPRO Boeken doet mee in de wielerwaanzin, maar legt zich toe op een heel eigen niche: de wielrensport en de literatuur. Kijk hier voor het (dagelijks groeiend) overzicht.