Boeken

Marente de Moor & Bram Buunk

De tweede roman van schrijfster en journaliste Marente de Moor, 'De Nederlandse maagd', is gesitueerd in het Derde Rijk en speelt zich af in een wereld van schermen, liefde en oorlogsdreiging. Bram Buunk, hogleraar evolutionaire sociale psychologie, beschrijft in 'Oerdriften op de werkvloer de manier waarop mensen functioneren in organisaties en hoe allerlei oerdriften daarbij een rol kunnen spelen.

De tweede roman van schrijfster en journaliste Marente de Moor, De Nederlandse maagd, speelt zich af in een wereld van schermen, liefde en oorlogsdreiging. Een historische roman, gesitueerd in het Derde Rijk, midden jaren dertig, de tijd van het nationaalsocialistische regime van Adolf Hitler.

In 2007 verscheen de debuutroman De overtreder, waarin Marente de Moor het leven van Russische immigranten in Amsterdam beschrijft. Het idee voor het boek ontstond nadat ze in de jaren negentig een periode in Rusland had doorgebracht, het vormde de weerslag van de zoektocht naar de Russische ziel. Inmiddels is De Moor verhuisd naar het heuvelachtige landschap van Zuid-Limburg, vlakbij de grens met België en Duitsland. Deze omgeving vormt het decor voor haar tweede roman De Nederlands maagd.

In een dorp bij Aken gaat een jonge Nederlandse schermster in de leer bij een Duitse schermmeester, die verminkt en verbitterd uit de Eerste Wereldoorlog is teruggekeerd. De Moors fascinatie voor de Duitse schermster Helena Mayer (1910-1953) leidde ertoe dat de roman zich in de zomer van 1936 afspeelt. In het boek wordt Mayer als idool van de jonge schermster opgevoerd, vanwege haar fameuze schermtechniek. Maar het tragische verhaal van Mayer is, wier vader joods was, dat zij door de joodse gemeenschap als Hitlers "excuus-jood" werd gezien. Voor de Olympische Spelen in 1936, die in Berlijn zouden plaatsvinden, keurde Hitler de opname van niet-arische deelnemers goed, omdat het IOC liet doorschemeren de Spelen te zullen afnemen als Duitsland de joodse sporters niet zou opstellen. Op het erepodium bracht Mayer vervolgens - met om haar nek de zilveren medaille - de Hitlergroet uit. Mogelijk als poging om haar familie te redden.

Op het landgoed bij Aken probeert de jonge schermster de geschiedenis tussen haar vader (die haar richting Aken stuurde) en de Duitse schermmeester te achterhalen. Ze raakt daarbij niet alleen haar maagdelijkheid kwijt. Ook wordt haar duidelijk dat de term maagdelijkheid gelijkstaat aan afzijdigheid, doelend op de ‘laffe’ neutraliteit van Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog. De schermsport (‘de levenskunst van het doden’) fungeert als sterke metafoor in het boek, waar de oorlogsdreiging voortdurend voelbaar is. Ook de schermsport kan niet bestaan zonder secondanten. Een onafhankelijke (neutrale) jury moet oordelen wie als eerste met het steekwapen wordt geraakt. Maar hoe lang moet je blijven toekijken voordat je medeplichtig wordt?

In Oerdriften op de werkvloer beschrijft Bram Buunk, hoogleraar evolutionaire sociale psychologie, de manier waarop mensen functioneren in organisaties en hoe allerlei oerdriften daarbij een rol kunnen spelen. Zoals roddelen, anderen zwartmaken, pesten, afgunst, rivaliteit, leedvermaak, de baas willen zijn en seksuele verlangens.

De heersende opvatting is dat je op de werkvloer zakelijk, professioneel en rationeel gedrag moet vertonen. De werkelijkheid voldoet niet aan dit ideaal. Oerdriften sijpelen steeds weer de werkvloer op. Collega’s pesten elkaar, of er wordt onderling geroddeld, om er uiteindelijk zelf beter van te worden. In het bedrijfsleven of de politiek komt vaak niet de meest competente persoon bovendrijven, maar degene die niets en niemand ontziet of zich het best weet te profileren bij degenen die ertoe doen. Waar mannen en vrouwen samenwerken, komen allerlei gewenste en ongewenste seksuele intimiteiten voor. Heftige emoties voeren de boventoon in conflicten over ogenschijnlijk triviale zaken, zoals wie er de grootste werkkamer krijgt.

In Oerdriften op de werkvloer heeft Bram Buunk een evolutionaire benadering van menselijk gedrag in organisaties uitgewerkt. Hierbij gaat het om de functie van een bepaald gedrag voor overleven en reproductie, de ultieme motieven voor ons handelen, denken en voelen. Samenleven in groepen biedt voor dieren grote voordelen als het gaat om bescherming (tegen roofdieren) of het verdedigen van het territorium, waarmee belangrijke middelen van bestaan worden veilig gesteld. Maar het samenleven in groepen brengt ook een aantal stressfactoren met zich mee, zoals meer competitie over voedsel. Bovendien kunnen de dominante dieren in de groep je lastig vallen, en moet je je eigen gedrag steeds afstemmen op anderen. In de kern is het bij de mens net zo: je kunt niet zonder andere mensen, maar het samenleven in groepen – waar onder organisaties – geeft ook veel gedoe.

Net als groepen van andere primaten zijn organisaties vol van conflicten tussen individuen die allemaal hun eigenbelang nastreven. Daarom botsen ze geregeld met anderen. Zowel mannen als vrouwen concurreren om status, aanzien en middelen. Maar mannen zien vooral andere mannen, en niet vrouwen, als concurrenten. Het leidt ertoe dat er onder mannen meer winnaars, maar ook meer verliezers zijn dan onder vrouwen. Het is vooral deze competitie die kan leiden tot elkaar pesten of uitsluiten op het werk. Maar ook anderen vragen komen in het boek aan de orde: Als een leidinggevende thuis zorgen heeft, hoeveel scheelt dat in de rentabiliteit van het bedrijf? Waarom zijn personeelsfunctionarissen in zekere zin overbodig? Welk doel dient prosociaal gedrag op de werkvloer? Waarom bepalen uiterlijk en lengte het succes van een werknemer?