Alexandrine Tinne en haar moeder vertrokken in 1855 voor het eerst naar Afrika. ‘We worden elk gedragen door vier negers. We hebben er elk twaalf, zodat ze om beurten kunnen uitrusten.’

Haar leven was kort, maar het leverde stof op voor planken vol boeken. De avonturen van de Haagse freule Alexandrine Tinne (1835-1869) spreken nog altijd zeer tot de verbeelding. Geen wonder: een schatrijke, ongetrouwde vrouw die voor haar plezier barre tochten onderneemt, daarvan hebben we er in onze vaderlandse historie niet zoveel. Vandaar ook dat in de nieuwe serie O’Hanlons helden niet een, maar twee afleveringen gewijd zijn aan het leven van Alexine Tinne.

Alexine is het enige kind uit het huwelijk van jonkvrouw Henriëtte van Capellen en diplomaat en ondernemer Philip Tinne. Als hij in 1844 sterft, laat hij zijn vrouw en enige dochter een fortuin na dat hen in staat stelt voor de rest van hun leven te doen waar ze zin in hebben. Alexine ontpopt zich tot een soort Paris Hilton van haar tijd.

In Den Haag al valt ze op door haar vrijgevochten gedrag: ze draagt rare, zelfontworpen jurken en hoeden en jaagt haar paard wild door de Haagse lanen. Het liefst is ze op reis, en nadat de meest gangbare Europese bestemmingen aangedaan zijn, vertrekken moeder en dochter in 1855 voor het eerst naar Afrika. In Europa heerst in die dagen een grote belangstelling voor donker Afrika en de dames Tinne stappen in Triëst in een opwelling op de boot naar Egypte.

Karavaan

Ze bezoeken de ook toen al toerististische trekpleisters en maken een bootreis over de Nijl. Hoewel dat getuigt van enige avonturierszin, kon je deze reis nauwelijks bar noemen, zo blijkt uit een brief van Henriëtte: ‘De boot waarmee wij varen wordt een dahabieja genoemd. Deze is zeer gerieflijk. Er is een salon en er zijn vijf slaaphutten die zindelijk zijn.’

Nadat Luxor (‘een allerliefst dorpje’) is bezichtigd, trekken Alexine en Henriëtte door de woestijn om de Rode Zee te zien. Hun dan nog bescheiden karavaan bestaat uit zeventien kamelen en dromedarissen, drie ezels en twintig personeelsleden.

Naarmate hun reizen langer duurden, groeide ook het gevolg van de Tinnes. Een klein leger van dragers, kameniers, koks, soldaten, artsen en andere lieden die onderweg van pas konden komen, volgt de dames waarheen ze ook gaan.

Het adagium ‘travel light’ was aan de freules niet besteed. Hun dragers zeulen niet alleen koffers kleding mee, maar ook servies, bestek, tapijten, schilderijen en meubilair, waaronder een loodzwaar ijzeren ledikant. Onderweg wordt hier en daar een slaaf aangeschaft zodat het rondreizende Hollandse circus uiteindelijk meer dan 200 personen en honderd dromedarissen telt. Alleen al de vijf honden van Alexine worden elk op hun eigen dromedaris vervoerd.
 

Baldakijn

Het is aangenaam reizen op deze manier. Henriëtte schreef: ‘Alexandrine heeft een draagbed met een baldakijn om de zon tegen te houden en met een matras zodat ze heel comfortabel kan rusten en vaak een verfrissend slaapje doet. Ik heb een stoel. We worden elk gedragen door vier negers. We hebben er elk twaalf, zodat ze om beurten kunnen uitrusten. We hebben nu 120 negers voor onze persoonlijke bagage.’

Waren de Tinnes ontdekkingsreizigsters of gewoon ondernemende toeristen? De grens daartussen is niet altijd even duidelijk. Dat met name Alexine een buitengewone drang had om onbekende oorden te verkennen, staat wel vast, maar in haar correspondentie wijst weinig op een grote wetenschappelijke belangstelling. Wel ontmoette ze op haar reizen regelmatig andere Europeanen die het onbekende Afrika wilden ontdekken.

In 1863 reizen de Tinnes samen met twee berooide Duitse ontdekkingsreizigers, de zoöloog Von Heuglin en arts Steudner, langs een zijrivier van de Witte Nijl. Tante Adriana, een zuster van Henriëtte die ook mee op sleeptouw was genomen, blijft achter in Khartoem. Daar schrijft ze in een brief naar huis: ‘Het is erg jammer dat Alexine niet een wat redelijker smaak heeft en dat ze haar geld wegsmijt op een dergelijke belachelijke en nutteloze wijze. Terwijl er zo veel mooie landen zijn, brengt ze ons naar deze vreselijke plek.’

Lijkkisten

Intussen zijn Alexine en haar moeder gestrand in een kamp van een slavenhandelaar, waar Henriëtte cholera en dysenterie oploopt en sterft, evenals twee kameniers Anna en Flore. Alexine keert terug naar Khartoum met drie lijkkisten. Niet veel later sterft ook tante Addy.

Alexine blijft een tijdje hangen in Caïro. Ze huurt een stoomjacht waarmee ze over de Middellandse Zee vaart, om daarna per schip van Toulon naar Algiers te varen. Ze huurt er een huis en raakt in de ban van de Toearegs over wie wild-romantische verhalen de ronde doen. Uiteindelijk zal ze middenin de Libische woestijn ontvangen worden door een Toearegvorst en zijn honderden blauw gesluierde krijgers, die diepe indruk op haar maken.

‘Als zij zo, in volle glorie, naar Europa zouden komen, ben ik er zeker van, dat het hart van menig meisje sneller zou slaan voor de knappe Toearegs, barbaren als zij zijn, en menig jongeling zou zich bij hen willen aansluiten.’

Haar fascinatie voor de Toearegs zou Alexine uiteindelijk noodlottig worden. Het nieuws dat er een Europese prinses met kisten vol goud door de woestijn trekt, verspreidt zich snel. Het kamp wordt overvallen en de Haagse freule bloedt dood in het Libische woestijnzand na een houw van een zwaard.

Plezier

Een dood waarmee ze al rekening had gehouden, zo blijkt uit een brief aan haar halfbroer John, die ze een jaar voordat ze vermoord werd schreef: ‘Als mij op mijn reizen iets overkomen zou, als ik gedood zou worden, wat toch heel goed mogelijk is, dan zal men ongetwijfeld zeggen: ja, dat komt ervan, van al dat reizen. Arme Alexine, wat een dood etcetera etcetera... Ik heb nooit het geluk begrepen van heel oud te worden. Ik heb dat altijd triestig gevonden – zelfs onder de gelukkigste omstandigheden – en ik vind niets angstwekkends in de gedachte vrolijk en dapper mijn einde te vinden door een geweerschot of een messteek, in plaats van een saai leven verder te slepen, zoals ik zo velen heb zien doen. Als je dus vandaag of morgen hoort dat men mij naar de andere wereld gezonden heeft, denk er dan aan dat mijn laatste ogenblikken niet verbitterd zullen zijn geweest. Alles bijeen genomen ben ik tevreden over mijn leven – ik heb goed geleefd... ik heb plezier gehad. Ik heb geen haast om te sterven – maar als het gebeurt, goed. Een kort maar een vrolijk leven!’

Redmond O’Hanlon reist in de voetsporen van Alexine en haar moeder door Afrika, waar hij onder anderen nazaten van de beruchte slavenhandelaar El Zoubier treft. Hij trekt met de Nederlandse ontdekkingsreizigster Arita Baaijens door de woestijn en stuit in Zuid-Soedan, dat in 2011 onafhankelijk werd, op moderne varianten van slavernij.

O'Hanlons Helden - Haagsche dames in Afrika