In Hadewijch sluit een streng gelovig meisje vriendschap met een radicale moslim. Maar verwacht van de film of regisseur Bruno Dumont geen heldere analyse van de moderne samenleving. ‘Ik maak geen films om te weten, maar om te onderzoeken.’

‘Jammer.’ Dat is de eerste reactie van regisseur Bruno Dumont als ik hem vertel dat ik zijn film Hadewijch de afgelopen nacht op mijn laptop in mijn hotelkamer heb gezien. We spreken elkaar begin september 2009 tijdens de wereldpremière van de film  op het festival van Toronto en op festivals ontkom je er niet altijd aan om een film op schijf te bekijken. Maar Hadewijch is uitgerekend zo’n film waar je helemaal in moet verdwijnen om hem enigszins te kunnen volgen. En dat gaat inderdaad beter in een bioscoop dan achter een laptop .



Het is eigenlijk ook te snel voor een gesprek over Hadewijch, want een film van de 51-jarige Dumont wordt beter als je hem wat langer op je kan laten inwerken. Zijn films hebben een zekere incubatietijd nodig. Dumont blijkt het gevoel te herkennen.

‘Ik was twee jaar geleden op een tentoonstelling van Van Gogh in Amsterdam en op dat moment gebeurde er niet zoveel met me. Maar een week later kwam het terug. Ik was geroerd, diep geroerd. Kunst werkt zo, en films ook. Er is introspectie nodig. Het is alsof je je ideeën marineert met je ervaringen. Na een tijdje komen ze aan de oppervlakte. Dat is me bij veel meesterwerken overkomen. Dat ik me eerst verveelde, maar dat ze later een enorm effect op me hadden. Bij popcornfilms is het precies tegenovergesteld. Die overweldigen je op het moment zelf. Door de actie, de stunts. Maar die films werken niet door, die laten je gelijk weer los .’

Puzzelstukjes
Hadewijch – Dumonts vijfde film in 12 jaar, na La vie de Jésus, l’Humanité, Twentynine Palms en Flandres – laat inderdaad niet los. We krijgen van Dumont een handvol puzzelstukjes. Hadewijch is de naam die de Parijse ministersdochter Céline zichzelf heeft gegeven in het klooster, waar ze als non op zoek is naar de pure en complete liefde van Jezus Christus. Ze weigert te eten en zondert zich af. Dat gaat de moeder overste te ver. Ze stuurt haar terug de wijde wereld in met de woorden: ‘ Jij bent een karikatuur van een non.’

Terug in Parijs sluit ze vriendschap met het scooterboeffie Yassine, die hoopt haar het bed in te krijgen (Dumont: ‘Yassine is het enige personage in de film dat normaal is, de rest is helemaal gek.’). Maar Céline bewaart zich voor Jezus. Yassine’s broer Nassir, een radicale imam, heeft meer succes bij Céline. Nassir neemt haar mee naar het Midden-Oosten, en maakt haar onderdeel van zijn snode plannen. En dan is er nog David, een gevangene die te werk gesteld is op het klooster van Hadewijch, en zich over haar lijkt te ontfermen.

Een handvol puzzelstukjes hoeft niet bij iedereen het zelfde eindresultaat op te leveren, maar daar is het Dumont ook niet om te doen. ‘Als ik mensen ontmoet hebben ze allemaal hun eigen beeld van de film. Zo moet het ook zijn, want de film is niet meer van mij, maar van hun. Films worden gemaakt door het publiek. Zijn het resultaat van hun herinnering, herkenning, van hun psychologie. Als maker hoop je dat je net genoeg hebt laten zien waardoor er iets bij de kijker kan gebeuren . Je monteert als maker niet de film, maar je publiek.

Ik zie film als een conversatie. Ik hoop bij mijn publiek iets aan te wakkeren, ze ergens bij te betrekken. Ik wil dat ze verbanden zien, bijvoorbeeld tussen arm en rijk , christen en moslim, die ze voor mijn film nog niet hadden gezien. Dat ze anders tegen de wereld aan gaan kijken. Sommige mensen hebben daarom een hekel aan mijn werk. Tant pis. Dat hoort bij mijn vak. Ik maak geen films om te behagen. Ik ga geen gekke bekken trekken.’

Bruisend onaf
Zelf heeft Dumont ook niet de hele puzzel in zijn hoofd. ‘Het is intuïtie, een visioen, iets mysterieus. Ik maak geen films om te weten, maar om te onderzoeken . Ik ga de set op en wacht wat er gebeurt. Soms gebeurt er iets heel anders dan ik had verwacht, maar dat accepteer ik.’
Dumont werkt bij voorkeur met niet-professionele acteurs en vertelt ze vooraf het verhaal dat hij wil maken, maar geeft ze geen uitgeschreven dialogen. ‘Ik geef ze de situatie en wat ze ongeveer moeten zeggen, maar zij mogen daar hun eigen woorden voor kiezen. En als je Céline in de film ziet huilen is dat niet omdat ze dat van mij moet, maar omdat Julie Sokolowski, die haar speelt, dat zelf zo voelde. Ik accepteer dat, zolang het binnen mijn visie valt. Het is prachtig om te ontdekken of je scenario werkt. Een scenario is iets abstracts, een beeld van het verstand, maar de werkelijkheid vang je op de set. Dan pas ontdek je of wat je vooraf bedacht hebt echt is of volslagen belachelijk. De acteurs wekken mijn gedachten tot leven.’



Waarmee de keuze van de ‘acteurs’ van doorslaggevend belang wordt. ‘Als ik daar een fout maak ben ik de klos,’ beaamt Dumont. Sokolowski kwam hij tegen na een screening van zijn vorige film, Flandres. ‘Het grappige van haar is dat ze absoluut niet in God gelooft. Ze wist ook niets van religie. Vond ik fascinerend. Ik zoek die confrontatie, want we zijn geen bondgenoten. We vechten de hele tijd met elkaar en dat is essentieel voor de creatie. Spanning creëert.’

Spanning tussen regisseur en acteur én de spanning tussen film en publiek. ‘Als mensen mijn films zien botsen twee visies op elkaar. Niet agressief, maar productief, hoop ik. Ik denk dat veel toeschouwers van filmmakers verwachten dat ze met respect worden behandeld . En veel filmmakers verwarren dat met dat ze hun toeschouwers moeten behagen. Ze alles moeten voorkauwen. Ik denk dat de relatie tussen maker en toeschouwer inderdaad op respect gebaseerd moet zijn. En juist daarom moet je heel voorzichtig zijn in wat je aan het publiek laat zien. Mijn films zijn bewust onaf. Bruisend onaf.’