Van sloppenwijkjongeren tot zelfmoordterroristen: in Les chevaux de Dieu volgt de Marokkaanse filmmaker Nabil Ayouch drie plegers van een bloedige aanslag.

Marokko, 16 mei 2003. Veertien leden van de terroristische groep Salafia Jihadia gaan, gewapend met granaten en behangen met explosieven, naar westerse en Joodse doelen in het toeristische centrum van miljoenenstad Casablanca. Ze vallen onder andere een restaurant aan, een hotel en een Joods kerkhof. Na de aanslagen zijn er 45 doden (onder wie twaalf terroristen) en meer dan honderd gewonden.

De Marokkaanse filmmaker Nabil Ayouch (1969) maakte kort na de aanslagen een documentaire, waarin hij de gewonden en nabestaanden van de slachtoffers aan het woord liet. ‘Toen dacht ik nog,’ zegt hij bijna tien jaar later in een Parijs hotel, ‘dat de slachtoffers slechts aan één kant gevallen waren. Het heeft jaren geduurd, voordat ik besefte dat er slachtoffers aan beide kanten zijn gevallen. Want ook de zelfmoordterroristen, amper twintig jaar jong , werden de dood ingestuurd.’



Over drie van die zelfmoordterroristen, de broers Hamid en Yachine en Yachine’s beste vriend Nabil , maakte Ayouch de film Les chevaux de Dieu (de paarden van God). Ayouch volgt het drietal vanaf 1993, wanneer ze een jaar of twaalf zijn, tot de aanslagen tien jaar later op 16 mei.

Herinnert u zich nog het moment dat u besefte dat ook zij slachtoffers waren?
‘Nee, dat was geen plotseling inzicht, maar een langzaam proces. Wat begon toen ik terugkeerde naar de sloppenwijk Sidi Moumen, waar alle veertien terroristen vandaan kwamen. Ik had daar al drie documentaires gemaakt, en ook mijn film Ali Zaoua (2000) is deels daar opgenomen. Ik ken de mensen en de buurt dus goed. Daarom was ik destijds ook zo verpletterd, toen ik hoorde dat alle zelfmoordterroristen daar vandaan kwamen. In de gesprekken met de mensen daar besefte ik dat er aan beide kanten slachtoffers zijn gevallen.’

Hoe was de reactie van de mensen in Sidi Moumen?
‘Ze waren getraumatiseerd. Ineens blijk je honderd meter van een bommengooier te wonen. Velen gingen in de dagen na de aanslagen naar het centrum van Casablanca om te demonstreren tegen het geweld. Maar zodra omstanders hoorden dat ze uit Sidi Moumen kwamen werden ze geslagen en weggejaagd.’

Is Les chevaux de Dieu opgenomen in Sidi Moumen?

‘Nee, want wanneer mijn verhaal begint, in 1993, is Sidi Moumen nog een enorm uitgestrekte sloppenwijk, met allemaal kleine krotten. Nu staan er veel grote gebouwen en lijkt de wijk nog maar weinig op hoe hij toen was. Ik ben daarom uitgeweken naar een andere sloppenwijk, vijftien kilometer ten noorden van Casablanca. In de voorbereiding heb ik overigens wel maanden in Sidi Moumen gezeten. Veel mensen uit mijn cast en crew komen daar dan ook vandaan. De belangrijkste acteurs in mijn film, de oudere versies van Hamid en Yachine, zijn geboren en getogen in Sidi Moumen. Ze kenden de meeste zelfmoordterroristen persoonlijk. Gingen naar dezelfde moskee .’

Wisten ze van de plannen?
‘Nee. Want in tegenstelling tot de meeste zelfmoordterroristen kwamen ze uit een stabiel gezin en hadden ze een redelijke opleiding genoten. Het is niet zo dat iedereen die in een sloppenwijk opgroeit automatisch een terrorist wordt. Anders zouden we er wereldwijd miljoenen hebben.’



De film laat zien dat het leven in een sloppenwijk hard en gewelddadig is. Hoe waren de opnamen?
‘Heel gecompliceerd. We hebben de opnamen meermalen stil moeten leggen. Elke dag waren er incidenten. Mensen vochten met elkaar. Met ons. Ook al was de meerderheid blij met ons, want we hadden goed uitgelegd wat we daar wilden doen . Dat we daar niet kwamen om de jongens of de ellende te veroordelen, maar om te laten zien hoe het leven in een sloppenwijk echt is. Zodat het filmpubliek zelf hun mening kon vormen.
Maar bij elke meerderheid hoort een minderheid. En of dat nou salafisten waren die helemaal niet wilden dat we daar kwamen filmen, of rotjochies die stenen naar ons gooiden, het filmen was daar elke dag weer een avontuur. Het gekke is dat je er aan went. Eerst waren we natuurlijk geschokt, vooral de Europeanen in het team. Maar na een paar weken lieten we onze lunch er al niet meer door verstoren. Dat klinkt heel nonchalant, maar natuurlijk vind ik dat verschrikkelijk. Want stel je voor dat je een jochie van vijf bent dat daar opgroeit. Met zo weinig ruimte voor intimiteit en liefde, en zoveel ruimte voor geweld, zowel fysiek als psychisch. Kan je nagaan tot wat voor volwassene zo’n jochie opgroeit.’

Over opgroeien in die hardheid gesproken: een van de heftigste scènes in de film is voor mij als we zien hoe Hamid, als hij twaalf is, heel terloops het vriendje van zijn broer verkracht.
‘Ik vond het belangrijk om dat te laten zien, omdat het een onderdeel van hun leven is. De manier waarop kinderen daar over seksualiteit leren is helemaal verkeerd. Seksualiteit is er taboe. Als jongen mag je amper naar een meisje kijken voordat je getrouwd bent. En andersom. Met als gevolg dat jongens en meisjes onderling dan maar gaan experimenteren. Dat heeft trouwens weinig met homoseksualiteit te maken en alles met nieuwsgierigheid. De verkrachting in de film toont ook nog iets anders. Hamid laat zo aan zijn jongere broer zien dat hij zich niet door dat vriendje moet laten leiden, maar dat Hamid de baas is.’

Dat vriendje heet Nabil. U heet Nabil. Toeval?
‘Ja. De film is gebaseerd op Mahi BineBine’s boek Les étoiles de Sidi Moumen en daarin heet dat vriendje Nabil. Ik heb het daar wel even lastig mee gehad en ben nog op zoek gegaan naar een andere naam. Maar die kon ik niet vinden. Ik denk omdat ik het achteraf nogal onzinnig vond om van alle personages in het boek alleen de naam van Nabil te veranderen, omdat het toevallig ook mijn naam is. En toen heb ik het maar zo gelaten.’

De videoversie van dit interview is eind januari uitgezonden in Tiger Report afl. 4. Zie cinema.nl/iffr