Niemand in de stad, gebaseerd op het gelijknamige boek van Philip Huff en geregisseerd door Michiel van Erp, is de openingsfilm van het Nederlands Film Festival (NFF). Hoofdrolspelers Minne Koole, Jonas Smulders en Chris Peters praten over vriendschap, acteren en de toekomst.

Niemand in de stad speelt zich af in het hedendaagse Amsterdamse studentenleven. Het verhaal draait om vriendschap, verlangens en de zoektocht naar identiteit. Drie studenten proberen zich los te maken van hun jeugd en hun ouders en maken geregeld de verkeerde keuzes. Minne Koole speelt de hoofdrol en Jonas Smulders is zijn belangrijkste vriend. Chris Peters vertolkt de rol van de schijnbaar wijzere ouderejaars.

Op theaterfestival De Parade in Utrecht, waar Smulders (24) en Peters (24) in de voorstelling Allemaal mensen van Theater Oostpool spelen, schuift ook Koole (24) aan voor een gesprek met VPRO Cinema.

Jullie kennen elkaar van de basisschool en de toneelschool. Wat voor vriendschap is dat? Als iemand van jullie succes heeft, zorgen de andere twee er dan voor dat hij met beide benen op de grond blijft staan?
Chris Peters: ‘Nee, zo zou ik me nooit opstellen tegenover Minne of Jonas.’
Minne Koole, tegen Peters: ‘We houden elkaar wel chill. Door te zeggen dat we niet voor de roem gaan maar voor de inhoud. Als ik word gevraagd voor een interview of een casting vind ik het wel fijn om daar eerst met jou over te praten.’
Peters: ‘Ik denk dat we alle drie inhoud belangrijker vinden dan alle heisa eromheen.’
Koole: ‘Dat vind ik wel vet aan jou, Jonas: jij gaat al een paar jaar heel lekker, wint een prijs, mensen trekken aan je, je kan allerlei dingen gaan doen en toch kies je ervoor om het eerste jaar van de Filmacademie te doen. Dat vind ik inspirerend.’

Maakt het iets uit dat zij op de toneelschool hebben gezeten en jij niet, Jonas?
Jonas Smulders: ‘Nu ik met Chris in hetzelfde stuk sta, merk ik dat hij meer ervaring heeft op het toneel. Gisteravond nog. We hadden duidelijk een mindere voorstelling en tijdens het applaus liet ik dat al merken. Sist Chris achter de coulissen: “Nooit laten zien! Ook het applaus hoort erbij!”’
Peters: ‘Maar het verschil tussen wel of geen toneelschool verdwijnt volledig wanneer we op de filmset staan. Ik heb niet de indruk dat Jonas daar veel van ons kan leren.’
Smulders: ‘Door mijn ervaring tijdens het filmen, heb ik geleerd mijn vrijheid te nemen binnen scènes. Als iets fout gaat, weet ik dat de camera blijft draaien, dan gooi ik iets om. Onze ervaring is op dat vlak misschien wel hetzelfde.’
Koole: ‘Ik merkte op de set dat ik me anders voorbereidde en anders speelde. Op de toneelschool heb ik geleerd vanuit de tekst te denken, terwijl jij meer vanuit je personage speelt en reageert.’

'Natuurlijk voelen we soms ook wat lichte jaloezie. Dan denk je: fuck, die rol had ik gewild.'

Minne Koole

Minne Koole en Jonas Smulders in Niemand in de stad

In Niemand in de stad reizen de studievrienden Philip (Koole) en Matt (Smulders) naar Spanje om na jaren Matts vader op te zoeken. Philip spoort zijn vriend aan om zijn vader te laten merken dat hij zich in de steek gelaten voelt. Het leidt tot een scène waarin Smulders zo ongenadig tekeer gaat tegen de door Huub van der Lubbe gespeelde vader dat die na het draaien écht dacht dat hij Smulders iets had aangedaan.

Smulders: ‘Dat was een goeie dag, toffe locatie ook. De scène klopte, die was heel lekker om te spelen. Ik stond er vol in, dan excelleer je samen, denk ik. Dan lukt gewoon alles, eventjes.’
Koole: ‘Ik vond Huub ook echt goed. Zoals ie daar stond op zijn terras: kom maar, wat heb je me te zeggen? Toen de camera liep, keek ik naar Jonas’ achterhoofd, hoorde zijn stem en plotseling draaide hij zich om. Rázend was ie! “Ja, jíj vindt toch dat ik dit tegen m’n vader moet zeggen?” Hij had die emotie helemaal opgebouwd en ik kreeg ook ineens de volle laag. Pfoe, dat was knap.’ Besmuikt lachje van Smulders: ‘Ja, vet moment.’
Koole: ‘Daar kan ik nog niet op vertrouwen; ik heb meer voorbereiding nodig. Het is niet zo van: ik gooi me d’r in en dan komt die traan. Of: drie, twee, één, boos. Kun jij dat?’
Smulders: ‘Ik moet eerst begrijpen wie ik speel. Dan bekijk ik zo’n personage vanuit mijn eigen geschiedenis. Niet dat ik in dit geval aan m’n eigen vader heb gedacht, maar je kunt wel gebruik maken van situaties die je zelf hebt meegemaakt. Zo uit m’n dak gaan? De dagen ervoor heb ik Huub bewust gemeden, het zou stom zijn om eerst vrienden te worden en uitgebreid bier te drinken.’

Vorige zomer werd Peters als groot talent naar voren geschoven door de Volkskrant. Hoe reageerden jullie daarop?
Peters: ‘Dat was bijzonder. Jonas is het ook al geweest: in januari was hij eregast op het filmfestival van Berlijn [als Shooting Star, aanstormend filmtalent, DS]. Na dat stuk in de Volkskrant heb ik dat meteen met Minne gevierd. Toen heb ik gezegd dat hij de volgende keer aan de beurt is.’
Koole: ‘Bij het Filmfestival in elk geval niet. Daar zit onze film niet in competitie. Dat is echt tof aan deze vriendschap. We zijn oprecht blij voor elkaar en blijven elkaar supporten. Natuurlijk voelen we soms ook wat lichte jaloezie. Dan denk je: fuck, die rol had ik gewild. We zijn ook elkaars concurrenten.’
Smulders: ‘Zeg dat wel. Minne heeft nu een rol die ik dolgraag had gewild, in een serie over de Amsterdamse maffia. Kijk, wij zijn alle drie ras-Amsterdammers.’
Koole: ‘Daar mag ik echt niks over vertellen.’
Smulders: ‘Maar je hebt die rol toch?’
Peters: ‘Supervet dat Minne ’m nu speelt.’

Koole: ‘Het zit zo: Chris gaf tijdens de casting tegenspel aan een meisje. Daarna belde hij me met een paar tips om mij te helpen, terwijl hij eigenlijk zelf die rol wilde.’
Peters: ‘Maar ja, ik mocht niet komen casten. Ik heb nog wel gevraagd waarom ze mij niet belden. “Ja,” zeiden ze, “we hebben het over je gehad maar jij hebt een te rond hoofd.”’
Smulders en Koole schieten in de lach, Peters blijft stoïcijns: ‘Fijn toch? Zitten we niet in elkaars vaarwater.’
Peters: ‘Het leuke van Niemand in de stad was dat we alle drie voor verschillende rollen auditie hebben gedaan.’
Koole: ‘Toen Chris binnenkwam, zag ik meteen dat ie al aan het spelen was. Michiel [van Erp, regisseur, DS] had het niet door. Maar hij was al helemaal in character; zijn manier van lopen, praten, gebaartjes. Motherfucker, wat goed. We speelden de laatste scène uit de film, Chris was even z’n tekst kwijt, we improviseerden wat en huilden een beetje tegen elkaar aan. En dan tijdens het stoppen tegen elkaar fluisteren: “Lekker bezig, man!”’
Peters: ‘Ik had het script doorgenomen en wist meteen dat deze het beste bij mij paste.’

Koole: ‘Ik vind het vet dat Michiel het aandurfde met mij, en ook met Chris. We weten dat we nog veel moeten leren als jonge, onervaren acteurs. Veel mensen zeiden: zou je dat wel doen met die gastjes?’
Peters: ‘Vaak roept een producent dan dat we niet bekend genoeg zijn en geen publiek trekken. Maar dat heeft Michiel niet laten meewegen.’
Smulders: ‘Hij gokt op het verrassingselement.’
Koole grijnst: ‘Volgens mij wil Michiel graag dat mensen jaren later zeggen: weet je nog, de eerste film met die acteurs?

Chris Peters in Niemand in de stad

Dromen jullie van een buitenlandse carrière: Hollywood, het toneel in Londen?
Smulders: ‘De VS, dat wil ik wel proberen, ja.’
Peters: ‘Hoe dan? Met self tapes [zelfgemaakte auditiefilmpjes, DS] ofzo?’
Smulders: ‘Soms’. Na een lichte aarzeling: ‘Nou, ik ben van plan er een halfjaar te gaan wonen.’
Koole: ‘Ahá! L.A.?’
Smulders: ‘New York. Ook omdat ik sinds Berlijn een buitenlandse agent heb.’
Koole begint op tafel te roffelen. ‘Wow! Spannend man!’
Smulders lacht verlegen: ‘Ja, fucking spannend. Ik dacht, ik heb nu wat geld verdiend en het is sowieso goed om even weg te zijn uit Nederland en te investeren in de taal. Niet alleen voor het acteren, maar ook voor de rest van mijn leven. Tegelijkertijd kan ik daar dan audities doen.’
Koole: ‘En jij, Chris? Spreek jij dat uit?’
Peters: ‘Nee. Omdat ik niet echt opkijk tegen theater in het buitenland. Ik vind het niveau in Nederland heel hoog. Hier is geen echte cultuur of traditie en daarom moet het vernieuwend zijn. We hebben namelijk niks om op terug te vallen. We hebben geen Shakespeare, geen Molière waar het publiek altijd naar terugverlangt. Bij ons wordt dat vertaald en is het niet per se aan shakespeariaanse wetten gebonden. Daardoor hebben wij niet die remmende geschiedenis die in andere landen wel een rol speelt.’

Over vijftien jaar, wat is er dan gebeurd?
Smulders: ‘Dan heb ik m’n eerste speelfilm gemaakt.’
Koole: ‘Klopt! Je moet groot denken.’
Smulders: ‘Je moet dingen bedenken en erin geloven; anders doe je het niet toch?’
Peters: ‘Nee, ik heb geen groot doel of zo. Ik denk niet zo in lange termijnen.’
Koole: ‘Ik ben net een jaartje afgestudeerd. Ik vind dat ik eerst moet kijken wat het beste bij me past. Maar op termijn? Mijn droom is een hoofdrol bij Toneelgroep Amsterdam.’

Gaan jullie Jonas opzoeken in New York?
Hoongelach van Koole: ‘Waarschijnlijk moet ie ons dan niet meer. Zit ie alleen maar tussen zijn Al Pacino-vrienden.’
Peters: ‘We gaan wel effe langs.’
Koole: ‘Tuurlijk! We moeten in zijn films spelen toch?’ 
Peters: ‘Maar Jonas, heb jij al een vastomlijnd plan voor de komende vijf jaar?’
Smulders: ‘Nog niet zo concreet, maar hoe meer ik erover nadenk, hoe helderder mijn ideeën worden.’
Peters: ‘Dat lijkt me moeilijk, voor hetzelfde geld loop je stuk op een idee.’
Smulders: ‘Een verhaal moet zich ontwikkelen, zodat een gelaagdheid ontstaat. Net als Guillermo del Toro, de regisseur van The Shape of Water. Die vertelde tijdens een lezing op de filmacademie dat hij daar zes jaar mee bezig is geweest, met een steeds verfijndere thematiek die op alle fronten doorklinkt. Hij zag steeds weer nieuwe dingen.’
Koole: ‘Het zit hem sowieso in de details. Hoe meer ik speel, hoe beter ik zie wat ik nog moet leren. Ik moet er alleen nog achter komen waar ’m dat precies in zit.’
Smulders: ‘Hebben jullie ambitie om zelf theater te maken?’
Koole: ‘Nou! Zoals Wunderbaum of De Warme Winkel, mijn lievelingstheater. Ik weet alleen niet of ik dat kan; dat zou ik willen onderzoeken en ontwikkelen. Wat zij doen, is echt theater máken. Ik vraag me af of ik zo activistisch zou kunnen zijn. Je maakt altijd theater voor mensen die het met je eens zijn. Toch kun je anderen, en ook jezelf, nog bewuster maken.’
Peters: ‘Dan kom je bij de vraag waarom je überhaupt speelt. Doe je dat om de burger een pamflet door de strot douwen? Het is toch gewoon fucking leuk? Die aandacht als je op het toneel staat.’
Koole: ‘Dat geeft vrijheid, je voelt je supermachtig. Bij repetities kom je dingen over jezelf en het leven te weten die je helemaal niet had verwacht.’
Smulders: ‘In die zin is het een constant zelfonderzoek. In andere gevallen krijg je een vrijbrief om een bepaalde wereld in te duiken. Voor deze film was dat het studentencorps. Met z’n drieën zijn we naar de sociëteit gegaan.’
Koole: ‘Daar gingen ze ’s nachts als guerrilla’s kopjes en schotels naar elkaars hoofd gooien. Dat zit ook in de film. Net als dat verhaal met die borrelnootjes.’
Peters: ‘Een scène met een penis en een hoop borrelnootjes, meer mogen we niet verklappen.’
Smulders: ‘Toen die op de rol stond, was ik wel benieuwd. Zo, nu gaan we wat beleven.’
Peters: ‘We waren heel giechelig, die ochtend. Ze hadden een pornoacteur geregeld als stand-in. Tijdens het draaien was iedereen even stil, maar daarna duurde het eindeloos.’
Smulders: ‘Van tevoren leek het heel grappig, maar toen ie eenmaal bezig was, vond ik het vooral triest.’

Het gesprek eindigt met de komst van de fotograaf.
Koole: ‘Best leuk om een keer zo over ons vak te praten.’
Peters: ‘Alsof we dat nooit doen.’
Smulders: ‘Maar dan duurt het vijf uur en kunnen we elkaar niet meer volgen, omdat we iets te enthousiast zijn geworden in het café.’

Niemand in de stad opent op donderdag 27 september het Nederlands Film Festival. Vanaf 4 oktober is de film in bioscopen door het hele land te zien.

Meer Nederlands Film Festival

Meer over Niemand in de stad (en de jonge hoofdrolspelers)