Onder indianen

Het eeuwfeest van de western

De western viert dit jaar zijn honderdste verjaardag. Vlaams schrijver Erwin Mortier buigt zich over de evolutie van dit fenomeen, waarvoor nog niet eens zo heel lang geleden iedereen graag thuisbleef. Het is niet zo dat de cowboyfilm inmiddels is verdwenen; eerder dat hij 'in andere genres is gereïncarneerd.'

Toen ik nog op de lagere school zat, in het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw, programmeerde de Belgische televisie iedere zaterdagmiddag een speelfilm waar we thuis met zijn allen zeer naar uitkeken. Het ging meestal om prenten uit de oude doos, goedkoop in de aanbieding, waaronder vooral westerns, of zoals wij zeiden 'cowboyfilms', het filmgenre dat dit jaar zijn honderdste verjaardag viert en door zijn vrijwel onmiddellijke succes bij het grote publiek aan de bron lag van de Amerikaanse filmindustrie.

Het ging voor het grootste deel om vrij inspiratieloos in elkaar gezette prenten, bedoeld voor snelle consumptie op de beeldbuis, soms ook van Europese origine, opgenomen in Italië of Spanje, met belabberde acteurs, een rommelige soundtrack en indianen, dat onontbeerlijke ingrediënt, die duidelijk zwaar onder de make-up zaten en soms voor ze de set betraden vergaten om hun polshorloge van de arm te halen.

Het mocht in huis de pret niet bederven. Stond er 's zaterdags een cowboyfilm op het programma dan gingen de gordijnen dicht en vergaapte de hele familie zich aan de eindeloze verten van 'het Verre Westen', waar elk rotsblok een ratelslang of een roodhuid kon verbergen.

Voor mijn vader zal de aanwezigheid van de obligate barmeid of kroegmadelief voorzien van een weelderige, amper verhulde boezem zeker tot de charme bijgedragen hebben, zoals mijn moeder altijd een zucht slaakte wanneer er breedgeschouderde manslieden als Burt Lancaster hun opwachting maakten. Voor ons, het jonge grut, waren er die indianen. Ze vielen bij bosjes, ze spraken ook meer tot onze verbeelding met hun verendracht en hun strijdbijlen dan die cowboys, maar we vonden het ook wel zielig dat hen nooit veel meer werd gegund dan de nederlaag.

Wanneer na de film de gordijnen weer werden opengetrokken, vond ik Vlaanderen altijd teleurstellend petieterig, plat genoeg om een vlakte te mogen heten maar nu ook niet zo onafzienbaar dat het zich de titel prairie kon toe-eigenen. Gelukkig liet onze verbeelding zich daar weinig aan gelegen. Tijdens de speeltijd werd de met rode stenen geplaveide schoolkoer zonder veel problemen een Amerika in het klein met aan de ene kant, tegen de refter, het kamp van de cowboys, en aan de andere zijde, nabij de plantenborder, het indianendorp.

Mijn makkers en ik behoorden waarschijnlijk tot de laatsten van de cowboy-en-indianen-generatie. In de loop van de jaren zeventig verdween de western als het genre bij uitstek van de Amerikaanse film langzaam naar de achtergrond. Het Westen als mythische locatie begon zijn aantrekkingskracht te verliezen in de populaire verbeelding, ook al zet de schooljeugd van vandaag de strijd tussen goed en kwaad, wild en beschaafd lustig verder, zij het binnen andere verhalende kaders.

Voor zover ik me kan herinneren werd ik altijd bij de indianen ondergebracht, wat, hoe het spel zich verder ook mocht ontplooien, de zekerheid bood dat mijn stamgenoten en ik, roemloos onderuit gezakt tegen de bloembakken zouden eindigen. We mochten met onze ingebeelde pijl en boog wel een zeker aantal 'cowboys' neerleggen, sommige klasgenootjes waren nu eenmaal zeer bedreven in sneuvelen, ze konden wel een minuut lang dramatisch over de plaveien zwijmelen voor ze ter aarde stortten, het bleef de onuitgesproken code, de conventie, zoals in veel van die aftandse westerns op de beeldbuis, dat de cowboys wonnen en de roodhuiden in het stof beten.

Het intrigerende is dat op datzelfde moment de Amerikaanse natie na het faliekant afgelopen avontuur in Vietnam trauma's van een totaal andere orde moest zien te verwerken. Ik moet die beelden van 'echt' strijdgeweld ook gezien hebben op de journaals van toen. Ze roepen in ieder geval een vage herinnering in me op wanneer ik ze nu terugzie, maar terwijl een fragment van die oude westerns me meteen terug in de tijd weet te transporteren, ervaar ik beelden van bijvoorbeeld de ontluisterende Amerikaanse terugtocht uit Vietnam vooral als ' historisch', alsof ze stammen uit een tijd voor mijn geboorte, zoals beelden van Churchill tijdens de Slag om Engeland. Het geheugen werkt selectief natuurlijk , en mijn betrokkenheid bij het wereldgebeuren zal meer dan dertig jaar geleden wel andere prioriteiten hebben gesteld dan vandaag, maar toch, ik vraag me af of het niet ook iets zegt over de kracht van narratieven, en hoe narratief ons eigen bewustzijn functioneert, aangezien het kennelijk beter opslaat wat zich als een verhaal aan ons voordoet, dan als een gebeurtenis.

Wat in die tijd evenzeer aan me voorbijging, was dat ook de western zelf, als genre, als een geheel van te bevestigen of te ondermijnen conventies, zelf een grote verandering onderging, waartoe de toenmalige actualiteit in niet geringe mate bijdroeg.

Vietnam vormt maar één van de schokken die ruwweg vanaf de jaren vijftig van de voorbije eeuw de eenheidscultuur in de States openbraken en een natie blootlegden die zinderde van de spanningen tussen haar uiterst diverse groepen en geledingen. De western als kritiekloze bekrachtiging van het beeld van de pionier die als Adam in een Nieuw Eden aan alle dingen een naam geeft en orde in de chaos schept, en die in tegenstelling tot zijn Bijbelse naamgenoot nooit het voorwerp van een zondeval wordt, moest bijna onvermijdelijk onder druk komen te staan naarmate de verschillende emancipatiebewegingen in de Amerikaanse samenleving ongekende middelpuntvliedende krachten losweekten.

Het trauma Vietnam rukte ook oudere littekens open. Niemand kan er nog omheen dat een sluipende genocide was voorafgegaan aan Adams benoemen van een Nieuwe Wereld die zich alleen maar nieuw kon noemen nadat een ontstellende rijkdom aan regionale woordenschatten was uitgewist, vooraleer de blanke hem met zijn eigen meridianen kon betekenen.

Roodhuiden neerleggen bij dozijnen werd voor Hollywood toch ietsje te problematisch, een evolutie die al op gang was gekomen in de loop van de jaren veertig, toen na de Bevrijding de behoefte aan oorlogsfilms begon te slinken en er een grotere vraag ontstond naar prenten over binnenlandse problemen, wat overigens niet inhoudt dat de stille revival van de indiaan zich op zijn beurt door veel historische accuratesse liet kenmerken, laat staan dat de herrezen roodhuid ook door een echte roodhuid gespeeld mocht worden.

Chief Crazy Horse wordt in de gelijknamige prent uit 1955 gestalte gegeven door de zeer westerse Victor Mature, wiens al te ravenzwarte lokken, net als die van zijn squaw Black Shawl, het vermoeden staven dat 's mans wigwam van de modernste haardroger was voorzien, maar ik neem aan dat zijn voorkomen, met hoge jukbeenderen, een ranke neus, scherpe kin en zware wenkbrauwen die mijn moeder vast een heel diepe zucht hadden ontlokt, hem zeer geschikt maakten om het beeld te benadrukken van de nieuwe indiaan als een soort verbannen aristocraat, even gepijnigd als diepzinnig uitkijkend over de horizon , naar zijn verbondenheid met de natuur en de hebzucht waarmee het blanke schorremorrie Moeder Aarde voor zich alleen opeist en naast zijn stamgenoten ook alle bizons neerknalt.

Het ging er, kortom, nogal idealiserend aan toe, terwijl de stormen die het genre van de western in de loop van de sixties en seventies moest overwinnen door ze voor een deel in zich op te nemen eerder van ontmaskerende of ontnuchterende aard waren. De prent die daarin het verst ging, heb ik pas jaren na dato gezien omdat het een bioscoopfilm was en er nog geen circuit van koopvideo's bestond, waardoor het een tijd duurde voor succesvolle prenten doordrongen tot de televisie, maar het is evengoed mogelijk dat mams en paps het verhaal te bloederig vonden voor hun kroost.

De ervaring toen ik de The Wild Bunch uiteindelijk ergens eind jaren zeventig te zien kreeg was niet minder schokkend dan toen de prent in 1969 uitkwam en een storm van protest ontlokte. De film werd meerbepaald te gewelddadig en totaal amoreel bevonden, wat zeker geen onterechte observaties waren, maar er eigenlijk juist de grote kwaliteiten van vormden.

In zekere zin werd het genre met The Wild Bunch eindelijk volwassen omdat het zoals alle ware kunst op een zeer onthutsende, maar uiterst doordachte wijze liet zien dat het onmenselijke, het ontredderende en verbijsterende evenzeer deel zijn van de categorie van het esthetische als het Schone, waar de meeste andere prenten in het genre zich vooral beperkten tot sensatie, de plattere variant van de gruwel.

De film, het verhaal van een troep gewetenloze outlaws, achternagezeten door een gewezen spitsbroeder die premiejager is geworden, zet in en eindigt met een van de brutaalste bloedbaden uit de filmgeschiedenis, waarbij een uitbundige hoeveelheid onschuldige getuigen gedood wordt en, wat bijdroeg aan de controverse, vrouwen als levend schild worden gebruikt.

Regisseur Sam Peckinpah benadrukte ter verdediging de cathartische waarde van scènes als deze. Anderen legden een verband met de rassenrellen in de Amerikaanse steden of met de slachting in Vietnam en wezen ook op de zeer doorgedreven choreografie van de gewelddadige beelden. The Wild Bunch biedt een zeer intensieve studie in de stilistiek van het bloedbad, die weldegelijk sporen naliet in de verder evolutie van de Amerikaanse film, ook al heeft de prent bij het grote publiek altijd in de schaduw gestaan van Butch Cassidy and the Sundance Kid, eveneens uit 1969, en als verhaal eerder het western-equivalent van de schelmenroman neigend naar slapstick dan een biografie van twee notoire bankrovers aan het eind van de negentiende eeuw. Het is op zich natuurlijk ook een manier om de vastgeroeste gewoonten van de klassieke western te gaan ondergraven.

Het genre leek in de jaren zestig en zeventig zelf sterk op een fort dat van alle kanten door de wilden onder vuur wordt genomen, en sommigen beweren dat het tot wasdom komen van de western tegelijk zijn neergang inluidde. Als je in een imperium woont zijn gedachten over ondergang en verval wellicht nooit ver weg, maar ik denk dat de western, hevig aangeschoten door de zelfkritiek van een samenleving die hij decennia lang het vehikel voor haar mythologieën heeft geleverd, zich uit zijn visuele kluisters heeft bevrijd en als het ware in andere genres is gereïncarneerd.

De bloedbaden van The Wild Bunch gutsen verder door het oeuvre van Tarantino en anderen, de horizonten van het onbekende 'daarbuiten' zijn, nu het hele continent van de Oostkust tot de Westkust in kaart is gebracht, niet vervaagd maar geïmplodeerd en bevinden zich nu binnenin de Amerikaanse ziel als het Unheimliche, het onbekende in eigen woonst. Het Verre Westen is een prairie of canyon geworden die zich evenzeer uitstrekt in de geest als in de geografie, een niemandsland geprangd tussen de zowel behaaglijke als beknellende gewoonten en wetten van onze beschaafdheid, en het beangstigende maar toch ook fascinerende van een ons al even eigen 'wildigheid' aan de andere kant. Een schemerzone die vandaag wordt verkend door de helden en antihelden van de roadmovie, niet langer te paard maar op vier wielen, door stadjes waar de hamburgertent de saloon allang heeft verdrongen, en over verharde autobanen die alleen ogenschijnlijk de indruk wekken zonder omwegen ergens heen te leiden.

Het Filmmuseum in Amsterdam viert het eeuwfeest van de western met een speciaal programma van 8 mei t/m 2 juli.