Dig Istha stapte vrijdag boos op als voorzitter van het Rotterdamse filmfonds. Filmmakers gedragen zich volgens hem als kleuters als een aanvraag wordt afgewezen. Is het echt zo erg?

Dig Istha: ‘De reden voor mijn vertrek is simpel: ik had geen zin meer om me te laten uitschelden en intimideren door boze filmmakers. De helft van de bestuursvergaderingen ging over gesteggel tussen de advocaten van beide partijen , in plaats van over het maken van films, die goed zijn voor de economie in Rotterdam. Ik was voorzitter op vrijwillige basis en heb daarom besloten dat ik mijn kostbare tijd beter kan gebruiken.’

Jacques van Heijningen, directeur van het Rotterdams Fonds voor de Film en audiovisuele media: ‘Het is tamelijk gebruikelijk in de filmwereld dat producenten zo heftig reageren als ze geen geld krijgen. Hierin verschilt ons fonds niet veel van andere Nederlandse fondsen. Met het maken van speelfilms is veel meer geld gemoeid dan met veel andere kunstvormen.’

Jonathan Mees, woordvoerder Nederlands Fonds voor de Film: ‘Er is natuurlijk een spanningsveld bij filmfondsen tussen de beschikbare hoeveelheid geld en het aantal aanvragen van filmmakers dat gehonoreerd kan worden. Het kan gaan om projecten waar jaren aan is gewerkt en veel geld mee is gemoeid. Dat kan leiden tot stevige reacties.’

San Fu Malta, filmproducent en voorzitter van de Nederlands Vereniging voor Speelfilmproducenten: ‘Dig Istha opgestapt? Dat wist ik niet. Eigenlijk verwachtte ik juist dat het beter zou gaan bij het Rotterdamse Fonds voor de Film, want toen ik er drie jaar geleden voor het laatst direct mee te maken kreeg, waren ze bezig met een ‘grote schoonmaak’. Destijds was het duidelijk dat er bij het Fonds dingen niet klopten. Er waren mensen aan verbonden die een dubbele agenda hadden en subsidies toekenden aan aanvragen van vrienden. Als voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Speelfilmproducenten wil ik daaraan toevoegen dat het onzin is om filmproducenten te bestempelen als kleuters. Ze nemen juist risico’s. Een producent ziet zichzelf als cultureel ondernemer en zo wil hij zich ook gedragen. Je probeert dan ook altijd om jouw project te verwezenlijken. Als een fonds dat afwijst, is het de normale gang van zaken daartegen in beroep te gaan.’