(Waarschuwing: spoilers!)
Op het IJslandse eilandje Vestmaneyjar spuwde in 1974 een boze vulkaan de bewoners met vuurballen en asregens acuut richting evacuatieoorden. Tegen deze historische achtergrond voert Eldfjall/Volcano de witgrijsbebaarde Hannes (Theodor Júliusson) op.

Evenals vele Vestmaneyjaren koos de visser ervoor om in Reykjavik te blijven en daar met echtgenote Anna (Margrét Helga Jóhannsdóttir) hun twee kinderen op te laten groeien. Het regiedebuut van Rúnar Rúnarsson start op het moment dat Hannes na enkele decennia als conciërge op een middelbare school met pensioen gaat. Eindstation nutteloosheid.

Dat Hannes zich vervolgens niet in zijn auto durft te vergassen, heeft gevolgen. De nurkse kerel, wiens akelige hufterigheid tegenover zijn vrouw slechts toeneemt, ziet zich geconfronteerd met eindeloze dagen. Daarin kan slechts een vistochtje in zijn wrakkige bootje hem een glimlach op het norse gelaat toveren. Maar dan krijgt Anna aan de eettafel tafel een beroerte en Hannes’ leven wordt nogmaals compleet overhoop gegooid.

Gevolgen zijn er ook voor de kijker. Volcano is met afstand de somberste, naargeestigste, kaalste en niet te vergeten irritantste arthousetitel deze zomer . In deprimerendheid valt dit verbluffende staaltje sociaalrealisme zelfs door Oost-Europese misèrecinema niet meer te overtreffen. Asgrauwe ellende, gefilmd op de saaist mogelijke wijze en geacteerd alsof de spelers het liefst ieder ogenblik van een IJslandse klif zouden springen. Ah, verlossing!

Zoals nog onlangs bij L’hiver dernier – een andere titel met verpakkingswaarschuwing voor suïcidalen – vraag je je af waarom dit in godsnaam is gemaakt. Om iets te bewijzen? Om viersterrenrecensies van beroepskijkers-met-vermeend-goede-smaak te oogsten? Om mensen iets over het aardse tranendal bij te brengen? Om ze eens lekker te sarren misschien?

Dit is niets anders dan onverteerbare, in de ware zin des woords hopeloze anticinema. En alsof het kijken naar een onuitstaanbaar hoofdpersonage, lichamelijk verval, een boterham eten, een boot schuren, een oervervelend familie-etentje, een sigaret roken en ochtendurineren nog niet voldoende piekmomenten oplevert, gaat regisseur Rúnarsson in de slotakte nog even voor Olympisch kunstfilmgoud. Hannes verstikt – uit liefde natuurlijk, het betreft hier immers een humanistisch verhaal vol naakte empathie – zijn tot jammerend kasplantje gereduceerde wederhelft met een hoofdkussen. De daad wordt sec en in real time in beeld gebracht, want je bent rechtgeaard sociaalrealist of niet, tenslotte.

Hopelijk heeft de maker iets gehad aan Volcano. De wereld, namelijk, heeft er niets aan, behalve anderhalf uur pure ergernis.