Een kwaadaardige spiegel die iedereen in zijn nabijheid tot waanzin drijft en op gruwelijke wijze om het leven brengt: zelfs voor een bovennatuurlijke horrorfilm is dat een nogal bedenkelijk uitgangspunt. Heel gek is het dan ook niet dat een van de hoofdpersonages aan het begin van Oculus zich afvraagt: 'Wat is logischer: dat jij je vergist, of dat de spiegel honden eet?'

En toch is Oculus een van de betere horrorfilms van de laatste jaren. In de eerste plaats omdat regisseur Mike Flanagan (Absentia) daadwerkelijk tijd investeert in zijn personages, en niet doelloos van schrikmoment naar schrikmoment holt. En veel van wat vrijwel elke horrorfilm te verwijten valt – knullig acteerwerk, stupide dialogen en goedkoop sentiment – wordt vakkundig vermeden.

Helden van het verhaal zijn broer Tim (Brenton Thwaites) en zus Kaylie (Karen Gillan), die herenigd worden als Tim na jarenlange behandeling in een psychiatrische kliniek eindelijk gezond wordt verklaard. Zijn jeugdtrauma – hij zag als tienjarig jochie zijn moeder voor zijn ogen sterven en schoot vervolgens uit noodweer zijn vader dood – heeft hij eindelijk een plek gegeven. De antieke spiegel die zijn vader in een monster veranderde, de geesten met oplichtende ogen die hem achtervolgden: het waren slechts verzinsels van een kinderbrein.

Zus Kaylie, die het zonder psychiatrische hulp moest doen en opgroeide in meerdere pleeggezinnen, is echter minder overtuigd van die logische verklaring. En dus laat ze, via haar baan bij een veilingkantoor, de spiegel terugplaatsen in hun vroegere woning (godzijdank niet weer een krakkemikkig landhuis), met als doel het voor eens en altijd te vernietigen.

Stapje voor stapje bouwt Flanagan naar die finale toe, maar eerst neemt hij ruim een half uur de tijd om zijn twee protagonisten te introduceren, via gebekvecht over wat er nu echt in hun jeugd is gebeurd. Lang blijft het zelfs plausibel dat ze het zich echt allemaal verbeeld hebben. Tot de spiegel – of dat wat erin huist – begint met zijn gemanipuleer. Heden en verleden beginnen door elkaar heen te lopen, demonen uit de kindertijd doemen weer op, en nooit is helemaal duidelijk wat nu echt is. Het doolhof wordt alsmaar complexer en grimmiger, zonder dat het te zeer in zijn eigen logica verstrikt raakt.

Nadeel van Flanagans intelligente aanpak is wel dat de film nooit echt eng wordt. En als er al voor de gemakkelijke weg gekozen wordt – een tandeloze vrouw die vanachter een bed tevoorschijn springt bijvoorbeeld – dan zie je dat al ver van tevoren aankomen. Maar door het spelen met de vage grenzen tussen realiteit en verbeelding, en heden en verleden, verveelt Oculus geen moment.