En zo wordt het stokje weer doorgegeven. Vader Arturo Ripstein leerde het filmvak als regieassistent van de grote Luis Buñuel (bij diens El ángel exterminador in 1962), en zal ongetwijfeld zoon Gabriel advies hebben gegeven bij diens regiedebuut 600 Miles, dat begin dit jaar in Berlijn in première ging. 600 Miles is namelijk een heel volwassen film geworden. In alles subtiel en gedoseerd.

De film opent in een wapenzaak ergens in het zuiden van Arizona. Straatschoffie Carson (Harrison Thomas) slaat zware wapens in. Voor de jacht en voor zelfverdediging, zegt ie. Yeah, right. De wapens speelt hij door aan de Mexicaanse jongeman Arnulfo (Kristyan Ferrer), die ze de grens over smokkelt en aflevert bij zijn oom, baas van een drugskartel.

Arnulfo doet graag stoer. Vooral voor de spiegel, waar hij – in een scène vol homo-erotische ondertonen – een neptattoo en eyeliner aanbrengt. Hij kan zichzelf misschien wijsmaken dat hij een gangster is, maar de kijker heeft allang door dat Arnulfo niet geschikt is voor het zware werk. Of op zijn minst nog niet gehard genoeg.

Het duurt dan ook niet lang of de Amerikaanse inspecteur Hank (Tim Roth, in een fraaie, ingehouden rol) komt hem op het spoor. Met meer geluk dan wijsheid weet Arnulfo Hank te overmeesteren, maar hij heeft vervolgens geen idee wat hij met hem aan moet. Terwijl zijn collega's Hank ongetwijfeld ter plekke hadden doodgeschoten, neemt Arnulfo hem mee naar zijn oom in Mexico. In de dubbele bodem van zijn SUV.
De 600 mijl uit de titel is de afstand die Arnulfo met Hank moet afleggen.  

Als die reis begint wordt 600 Miles een roadmovie, terwijl het ook al een misdaadfilm, psychologisch drama en coming of age-verhaal is. Dat is geen kwestie van niet kunnen kiezen, maar van heel nauwkeurig doseren. Ripstein weet precies wat hij ons wil laten zien, en waarom . Want in tegenstelling tot al die andere drugsfilms waarin goed en kwaad duidelijk van elkaar gescheiden worden, laat Ripstein de kijker zelf zijn standpunt bepalen.