Filmmakers vertellen over hoe het vroegere Filmmuseum, nu EYE Filminstituut, een rol speelde in hun ontluikende filmliefde. Of hielp bij praktische zaken in hun zoektocht naar oude films. Of zich heeft ontfermd over hun films en archief. Kortom over de veelzijdigheid van EYE.

Regisseur Martin Koolhoven, 1969, regisseur (Het Schnitzelparadijs, Oorlogswinter)

‘Ik was student in Sittard. Met een groepje vrienden met wie ik de opleiding audiovisuele productie volgde, deden we een dagje Amsterdam. Totaal fi lmgek waren we, en allemaal wilden we regisseur worden. Voor het Filmmuseum hebben we een foto van onszelf gemaakt. Alleen al die naam had voor ons een magische klank . Die foto heb ik nog steeds.
Die dag heb ik, als ik me goed herinner, Een hagedis teveel (1960) gezien, van Paul Verhoeven. Later kwam ik er geregeld; 2001 heb ik er gezien, Mad Max en Once Upon a Time in The West, mijn lievelingsfi lm. Moest ik enorm bij huilen. Niet om Claudia Cardinale, die in de film haar hele gezin verliest, maar om de scène waarin de koets met haar erin dwars door de arbeiders rijdt, die de nieuwe spoorlijn aanleggen. Het is een symbolische scène over vergankelijkheid: de oude tijd, vertegenwoordigd door de paardenkoets, wordt ingehaald door de nieuwe. Verschrikkelijk. Binnenkort sta ik zelf in het nieuwe gebouw, met filmclub Cinema Egzotik. We vertonen bijzondere films uit de collectie van EYE, met een praatje vooraf. Zeven april beginnen we, met Big Trouble in Little China, met Kurt Russell die clueless door de fi lm banjert. Zwáár onderschat meesterwerk.’ 


Martin Koolhoven, 1969, regisseur (Het Schnitzelparadijs, Oorlogswinter)
‘Ik was student in Sittard. Met een groepje vrienden met wie ik de opleiding audiovisuele productie volgde, deden we een dagje Amsterdam. Totaal fi lmgek waren we, en allemaal wilden we regisseur worden. Voor het Filmmuseum hebben we een foto van onszelf gemaakt. Alleen al die naam had voor ons een magische klank . Die foto heb ik nog steeds.
Die dag heb ik, als ik me goed herinner, Een hagedis teveel (1960) gezien, van Paul Verhoeven. Later kwam ik er geregeld; 2001 heb ik er gezien, Mad Max en Once Upon a Time in The West, mijn lievelingsfi lm. Moest ik enorm bij huilen. Niet om Claudia Cardinale, die in de film haar hele gezin verliest, maar om de scène waarin de koets met haar erin dwars door de arbeiders rijdt, die de nieuwe spoorlijn aanleggen. Het is een symbolische scène over vergankelijkheid: de oude tijd, vertegenwoordigd door de paardenkoets, wordt ingehaald door de nieuwe. Verschrikkelijk. Binnenkort sta ik zelf in het nieuwe gebouw, met filmclub Cinema Egzotik. We vertonen bijzondere films uit de collectie van EYE, met een praatje vooraf. Zeven april beginnen we, met Big Trouble in Little China, met Kurt Russell die clueless door de fi lm banjert. Zwáár onderschat meesterwerk.’


Alex van Warmerdam, 1952, regisseur (De laatste dagen van Emma Blank, Ober, Abel)

‘Het Filmmuseum zat lang in mijn dagelijkse gang. Ik woon vlakbij; vooral in de zomer kwam ik vaak in het park, ook met de kinderen toen ze nog klein waren, en je had natuurlijk dat terras.
De laatste keer die ik me goed herinner, was met mijn jongste zoon. We gingen naar Some Like it Hot (1959). Hij was toen een jaar of acht. Hij wilde niet, maar ik heb hem meegesleurd en hij was toen geweldig onder de indruk vanwege de opening: een carcrash, in één shot. Iemand verliest de macht over het stuur en knalt tegen een speakeasy; het verhaal speelt zich af ten tijde van de drooglegging. Dat vond hij zo imponerend; van hedendaagse Hollywoodfi lms was hij gewend dat filmscènes altijd helemaal zijn opgeknipt. Dat is mijn betrokkenheid bij het Filmmuseum als burgerman.
Als filmmaker kan ik vertellen dat er daar twee films van mij zijn geconserveerd, Abel en De Noorderlingen. Ik heb er weinig van gemerkt, men deed dat gewoon. Toen het af was kreeg ik een uitnodiging voor de feestelijke vertoning, met betrokkenen. Abel is nu geconserveerd voor vijfhonderd jaar. Nogal grappig. Vijfhonderd jaar, ik heb er geen voorstelling bij.’ 

Ditteke Mensink, 1965, regisseur (Farewell)
‘Voor mijn documentaire Farewell, een liefdesgeschiedenis met veel archiefmateriaal van onder meer zeppelins en de beurskrach, heeft mijn beeldresearcher in het Filmmuseum gericht gezocht naar materiaal van zeppelins.
Toen we in 2007 begonnen, zochten we ook materiaal van de beurskrach, maar dat was toen lastig te vinden. Een jaar later brak de crisis uit en kwamen archieven ineens wel met materiaal. Dat werd duur verkocht.
Ronny Temme van EYE suggereerde toen een Franse film, Autour de l’argent van André Dréville. De film behandelde niet de beurskrach, en was in 1928 opgenomen, maar bevatte prachtig materiaal dat we konden gebruiken voor onze film.
Intussen ben ik beginnen te schrijven aan een documentaire over de restitutie van roofkunst. Beelden van de kunsthandel zijn er nauwelijks. Het is nu wachten op een zaak waarin een familie of erfgenamen kunst terugeisen. Hopelijk een familie die ook zelfs films heeft gemaakt. Pas bij een concrete zaak ga ik met een researcher weer het archief in .’ 

Matthijs van Heijningen, 1944, filmproducent (De lift, Een vlucht regenwulpen, Op hoop van zegen)

‘Het Filmmuseum was voor mij heel belangrijk. Sinds mijn zestiende ging ik elke dinsdag- en woensdagavond naar de voorstellingen die toen nog plaatsvonden in de Appelzaal van het Stedelijk. Directeur Jan de Vaal draaide daar van alles. Daar is de basis van mijn filmliefde gelegd.
Later heb ik met onder anderen Thom Hoffman in Den Haag gelobbyd voor meer geld voor de conservering van films. Toen hebben ze een gigantisch bedrag gekregen.
Rond 2005 heb ik alle negatieven van mijn lange speelfilms naar het Filmmuseum gebracht. Die lagen hier in Amsterdam bij filmlaboratorium Cineco en in Londen. Na zo’n 25 jaar komen negatieven in een kritieke fase, die gaan dan sterk achteruit. Dus ik moest wel wat ondernemen.
Ciske de rat, Van de koele meren… en Het debuut had ik zelf al eerder laten digitaliseren, maar nog niet goed genoeg. Die verhuizing van de films was nog een hele operatie. We kwamen erachter dat Mysteries van Paul De Lusanet in Londen onder de naam van producent Frans Rasker was opgeslagen.
Mijn papieren archief ligt nog bij me thuis, veilig en droog in oude kluizen, want vroeger zat hier een bank. De collectie is een aantal jaren geleden al redelijk in kaart gebracht door een stagiaire. Daarbij kwam ik oude scripts tegen, onder andere dat van Hugo Claus en Fons Rademakers voor De stille kracht. En veel setfoto’s. Daar kreeg ik wel nostalgische gevoelens bij. De papieren zal ik over een aantal jaren ook overdragen aan EYE.’ 


Maria Peters, 1958, regisseur (Sonny Boy, Pietje Bell, Kruimeltje) ‘ Voor mijn film Kruimeltje (1999) had ik materiaal nodig uit The Last of the Mohicans, een stomme film uit de tijd waarin het boek, en ook de film, Kruimeltje zich afspeelt: begin jaren twintig.
In het verhaal gaat Kruimeltje namelijk nu en dan naar de bioscoop. The Last of the Mohicans bleek af en toe en kleurzweem te hebben, ze experimenteerden met kleur . Dan weer was het geel, dan weer paars. De kopie die zij hadden, had die effecten nog.
Je legt contact met het Filmmuseum en dan gaan ze kijken of ze die titel hebben. Vervolgens ga je ernaartoe om fragmenten te bekijken; ik heb er één scène uitgekozen en daar maar een paar seconden van gebruikt. Kruimeltje ziet een film, en verbeeldt zich dat zijn vader, die hij niet kent maar die z’n held is, een cowboy is. Toen ik op de Amsterdamse filmacademie zat van 1979 tot 1983, heb ik ook regelmatig in het Filmmuseum gezeten. Als student kreeg je korting of het was gratis. Soms moest ik jureren of er waren symposia. Ik ging toen wel drie keer per week naar de film, zeker.’