The Grandmaster van Wong Kar-Wai, een lofzang op de vechtkunst, is ‘een portret vol lege, witte plekken, maar zo prachtig dat alle hiaten en mankementen van minder belang zijn’.

Als we de cinema mogen geloven was hij bescheiden, én arrogant. Gereserveerd , én verslaafd aan opium. Een toonbeeld van vaderlandsliefde die ten tijde van de Japanse bezetting met zijn razendsnelle vuistslagen de superioriteit van de Chinese vechtkunst bewees. En die gedurende diezelfde jaren wegkwijnde in armoede, zonder noemenswaardige heldendaden. Een man die zijn twee enige kinderen zag sterven als gevolg van die armoede, en zijn zoon zag uitgroeien tot zijn opvolger.
Wil de echte Ip Man opstaan, alstublieft?

Niet minder dan vijf films zijn er, in ongeveer evenzoveel jaren, gemaakt over de Wing Chun-grootmeester en vroege mentor van Bruce Lee. Ip Man, met Donny Yen als titelheld die het opneemt tegen een Japanse generaal en karateka, opende in 2008 het bal. Gevolgd door – met ditmaal een Britse bokser als vijand van het volk – twee inferieure, maar niet minder pamflettistische biografieën van Herman Yau.



En nu is er eindelijk, zo’n tien jaar na de aankondiging, The Grandmaster van Wong Kar-Wai. Een romantische, melancholische lofzang op de vechtkunst en de filosofie en traditie die erachter schuil gaan. Maar ook revisionistisch, door het ontbreken van beestachtige Japanners of imperialistische schurken.

Gedroomd verleden

Wie de echte Ip Man aan het werk wil zien, is aangewezen op YouTube. Twee weken voordat hij in 1972 op 79-jarige leeftijd aan de gevolgen van keelkanker zou overlijden toonde hij eenmalig zijn kunsten in een wazig 8mmfilmpje, opdat zijn kennis niet verloren zou gaan. Zichtbaar vermagerd voerde hij drie vormen uit van de zuidelijke kungfu-stijl die hij groot maakte, en die Bruce Lee later omvormde tot zijn eigen Jeet Kune Do, de methode van de onderscheppende vuist.

Wie deze beelden bekijkt naar aanleiding van de vier nationalistische spektakels, ziet een volksheld die het laatste restje energie uit zijn lichaam perst. Maar na The Grandmaster staat daar plots een tragisch figuur. Een man die gestreden, gewonnen, maar vooral verloren heeft. Een man die zijn vrouw voor de vrijheid verliet. Een slachtoffer van de golfbewegingen van de Chinese geschiedenis.

Beide versies zijn fictief, al is de motivatie voor de geschiedvervalsing van laatstgenoemde misschien net iets nobeler. The Grandmaster is een gedroomd verleden, vervormd en verfraaid om te passen in de mal die Wong Kar- Wai voor vrijwel al zijn films gebruikt. Een mix van vluchtige ontmoetingen, onbeantwoorde liefdes en poëtische wijsheden.

In niets lijkt The Grandmaster dan ook op de eerdere Ip Man-films, wat overigens niet wil zeggen dat er niet gevochten wordt. In tegendeel. Een minutenlang, prachtig gechoreografeerd – door Yuen Woo-Ping, van Matrix en Crouching Tiger, Hidden Dragon-faam – kungfu- ballet in de regen opent de debatten. En dat is slechts een voorproefje van alle gracieus gefilmde actie die nog zal volgen.

 


Spion Scheermes

Een traditionele biopic is de film ook niet geworden. Tegen een in nevelen gehuld canvas van historische gebeurtenissen – het einde van de Qing-dynastie, de Japanse bezetting en de daaropvolgende burgeroorlog – vertelt Wong niet alleen het levensverhaal van Ip Man, van zijn gloriedagen in het Foshan (Zuid-China, nabij Kanton) van de jaren dertig tot zijn zelfverkozen verbanning naar Hongkong, maar ook dat van zijn rivalen en gelijken. Waarbij Man (met veel ingehouden emotie gespeeld door Tony Leung Chiu-Wai) zelfs lange tijd volledig naar de achtergrond wordt gedirigeerd ten faveure van Gong Er ( Zhang Ziyi), dochter van dé kungfu-meester uit het Noorden, en heimelijke liefde van Man. Om vervolgens plotseling de aandacht weer te verleggen naar een spion bijgenaamd Scheermes, die op een toevallige kennismaking met Gong na weinig met de plot van doen heeft.

Een rommelpotje is het eigenlijk , ondanks de vijf jaar die het kostte om de film te maken, en zeker voor een westers publiek niet altijd goed te volgen. Twee dagen voor de Europese première op het filmfestival van Berlijn monteerde Wong dan ook een nieuwe versie, met extra uitleg en additionele scènes, al zijn die in de huidige bioscoopversie dan weer niet te zien.

Sneeuwvlokjes
Waarschijnlijk had Wong, notoir twijfelaar in de montageruimte en het type regisseur die zijn werk nooit als af beschouwt, The Grandmaster het liefst zo’n vier uur laten duren. Uiteindelijk bleven ‘slechts’ 130 minuten over, en sneuvelden niet alleen alle scènes met Ip Man en zijn beroemdste leerling, maar ook essentiele episodes zoals de hereniging tussen Gong Er en Scheermes.

Wat overblijft is een half voltooid schilderij, een portret vol witte, lege plekken. Maar wat er te zien is, is dan wel weer zo prachtig dat alle hiaten en mankementen uiteindelijk van minder belang zijn. Neem alleen al het gevecht tussen Gong Er en Ma San, erfgenaam van haar vader die met de Japanse bezetter collaboreert, temidden van dwarrelende sneeuwvlokjes en de stoomwolken van een stationaire trein: veel beter wordt het niet op martial arts-gebied, en veel beter hebben we sinds Ang Lees Crouching Tiger, Hidden Dragon (2000) niet gezien.



In zijn vaste huisstijl van weemoedige slowmotions, gedempte kleuren en claustrofobische interieurs schept Wong zelfs een heuse renaissance van het kungfu-genre. Hyperenergieke, rechttoe-rechtaangevechten uit het Bruce Lee- tijdperk en de overdadige esthetiek van de meer recente ‘vliegende zwaarden en zwevende acrobaten’ wuxia-klassiekers als Zhang Yimous Hero (2002) worden gecombineerd met de sensibiliteit en melancholie van zijn eigen oeuvre, met als resultaat een film die meer is dan slechts een verzameling mooie plaatjes of overgestileerde actie.

Hongkong
Tegelijkertijd is The Grandmaster – zoals een groot deel van Wongs oeuvre – een film over Hongkong zelf, ook al speelt slechts het laatste, in liefdessmart gedrenkte hoofdstuk zich er af: de exodus in 1949 van alle grootmeesters vanuit de nieuwe communistische ‘volksrepubliek’ naar de Britse kroonkolonie.

Het was een impuls die de kungfu-scholen als paddestoelen uit de grond deed schieten, die de wereld Bruce Lee schonk en de stad tot het mekka van de martial arts-cinema maakte. Het is vooral die laatste status die Hongkong sinds halverwege de jaren negentig, met onder meer de opkomst van de Japanse en Koreaanse cinema en de vlucht van talent richting Hollywood als negatieve krachten, niet meer verdient.

Maar met Wongs glorieuze comeback – ook hij week jaren geleden uit naar Amerika, maar maakte enkel de gekraakte roadmovie My Blueberry Nights (2007) – keert in ieder geval een deel van dat oude elan weer terug.