De lijst met genomineerden voor de Emmy’s 2013 liet meer topprestaties zien dan ooit; de jury zal aardig hebben zitten zweten.

De Emmy voor beste serie kon dit jaar natuurlijk alleen maar gaan naar Breaking Bad, de serie die een ongekende buzz teweegbracht en de verwachtingen inlost met een weergaloos goed geschreven finale seizoen. Waarmee bedenker Vince Giligan eens te meer bewijst dat er nu juist op tv plaats is voor de erfgenamen van Hitchcock (suspense), Sergio Leone (van ultra wide shots naar extreme close-up) en Kurosawa (kadrering), de zelfverklaarde inspiratiebronnen van Gilligan.
 
Dat Bryan Cranston dit jaar niet nog een keer de Emmy won voor beste acteur – hij won hem drie keer eerder, voor de eerste seizoenen van Breaking Bad - is een ander verhaal. In vier jaar tijd creëerde de tot dan toe tamelijk onbekende Cranston het monumentale personage Walter White, een gefrustreerde pater familias die de zucht naar macht in zichzelf ontdekt en op de golven daarvan een koninkrijk bouwt in een parallelle (onder)wereld. Waarna hij als een moderne MacBeth ten onder gaat. De geleidelijke, over langere tijd uitgesmeerde gedaanteverwisseling van goedzak naar gewetenloze drugsbaron zette Cranston meesterlijk neer, trefzeker en subtiel. Zo’n personage zagen we zelden, of misschien wel nooit, in een serie.
 


Brian Cranston in Breaking Bad

De competitie in de categorie beste acteur was natuurlijk niet mis, met de winnaar van 2012 Damian Lewis (Brody in Homeland) en natuurlijk Kevin Spacey, die nogal indruk maakte in House of Cards, met zijn consistente vertolking van een verbeten, geslepen politicus. Maar de winnaar was Jeff Daniels, voor zijn zowel technisch als emotioneel krankzinnig veeleisende rol als anchorman in The Newsroom. Daarin houdt Daniels niet alleen een recordaantal lange en bepaald niet in jip-en-janneketaal geschreven monologen, maar moet hij ook het complexe karakter neerzetten van een man die op het eerste oog een uiterst ambitieuze intellectueel is, maar van binnen een bij vlagen onzekere en in de liefde diep gekwetste man, een diepere laag die voortdurend zichtbaar moet zijn in al zijn scènes. En dat doet Jeff Daniels - die zijn bedankspeech begon met het voor zijn personage atypische, want bepaald niet welbespraakte ‘oh crap’ - fantastisch. Terecht de winnaar, ervan uitgaand dat Cranston hem dan inderdaad ook krijgt, volgend jaar.

Anna Gunn en Claire Danes wonnen allebei voor hun vertolking in respectievelijk Breaking Bad en Homeland van gelaagde vrouwelijke personages, die hun dualiteit en verscheurdheid non-verbaal weten over te brengen; het staat op hun gezicht te lezen - wat Danes de bijnaam kauwgom-face opleverde wegens haar mimiek. Maar, we zeggen het nog maar eens, liever dat dan een bevroren Botoxhoofd.


Jeff Daniels in The Newsroom

Meer terechte erkenning voor de verrukkelijke, slapstickachtige rol van Tony Hale als sidekick van de Vice President ( Julia Louis-Dreyfus), die zelf haar derde (!) prijs mocht ophalen voor haar hoofdrol in de intelligente comedy Veep. Laura Linney kreeg haar Emmy voor The Big C. Linney is een prachtige actrice die steeds precies de juiste toon wist aan te slaan in een op het oog onmogelijk project: een tragikomedie over kanker. Maar The Big C liet je lachen en huilen, niet zelden binnen één aflevering, en dat mag op het conto van Linney , die het hele register van extreme emoties dat nu eenmaal gepaard gaat met kanker, moeiteloos bespeelt.

Terecht is ook de Emmy voor de Britse Abi Morgan (The Iron Lady, Shame, Brick Lane), we noemden haar naam hier al eerder met bewondering,  voor haar vernuftige scenario van het fraaie The Hour waarin ze de al te nauwe banden blootlegt in de jaren vijftig tussen de Britse pers en notabelen uit de wereld van politie en overheid. 

Het was een mooi jaar. En nou snel die jurken en juwelen uit, voor het dragen waarvan jullie je allemaal zo dik laten betalen, en aan het werk - de lat ligt hoog. Heel hoog.