Na het eerste deel al liftend te hebben afgelegd, is Michel Abdel Malek aangekomen in Minamisoma, een dorp in de ‘yellow zone’ op zo’n 25 km van Fukushima Daiichi en één van het hardst getroffen gebieden van de tsunami. Van een normaal leven lijkt er nog weinig sprake, ondanks de pogingen van de inwoners die zijn gebleven in het spookdorp. Ballin’? Nee. Balen in Fukushima: een haiku-dagboek.

Een verrassend warm onthaal over dampende noodles in een establishment van twee bij twee. De bar is tot de nok toe gevuld met twee gasten, beiden vrijwilligers, twee uitbaters en één lokale meid. En ik. Arata, de vrijwilliger uit Tokio die enigszins behoorlijk Engels spreekt, groet me het hartelijkst. “Je aanwezigheid is je vooruitgesneld. De mensen hier stellen dat zeer op prijs dat er vrijwilligers deze kant op komen. Lust je een biertje? ” 

De telefoon in mijn hotelkamer gaat en wekt mij uit mijn diepe slaap. Halfslaperig neem ik de telefoon op.
“Goedemorgen Michel-san, u spreekt met Satoshi.”
“Ja, goedemorgen Satoshi-san”, en ik vraag me tegelijkertijd af: who the fuck is Satoshi?
“Als u wilt meekomen naar het vrijwilligerscentrum, dan kunt u met mij meelopen. Ik vertrek binnen 15 minuten.”

Nog vermoeid van de reis en van de nacht daarvoor, sta ik maar op en kleed me gauw aan. Ik storm naar de lobby en zie Satoshi, de man die gisterenavond mij vanuit een hoekje in de lobby bekeek toen ik incheckte. Hij geeft me een ferme hand en zegt: “Aangenaam. Iedereen die hier in dit hotel logeert, is vrijwilliger.”

Hoop doet smachten naar
Verborgen bloesems van de
Talmende kersenboom

Ik stap met mijn medevrijwilligers in de auto. Gewapend met scheppen, harken, emmers, bezems, borstels, laarzen, maskers en water rijden we naar onze graafklus. Het was mij al opgevallen dat er ook overdag weinig leven op straat is, maar de rit geeft mij nog meer te denken.

Naarmate we dieper in het getroffen gebied rijden, raken zowel de bebouwing als de begroeiing uitgedund. De gevolgen van het natuurgeweld worden steeds zichtbaarder, net als de menselijke pogingen om de orde te scheppen in de chaos. Asfaltwegen worden hersteld, busjes bezorgen bouwmaterialen voor de wederopbouw, vrachtwagens met opgegraven slib rijden af en aan en lange bepantserde wagens vervoeren mannen in witte pakken, van locatie naar locatie.
We stoppen bij de boerderij van een gezin dat bestaat uit drie generaties. Ik schrik als ik zie hoe weinig er nog over is van hun huis, hun land en hun buren. 

Uitzicht op boten
in immens modderlandschap
Een hond huilt verlaten

Ik pak een schop en luister de opdracht: het huis van deze familie is nog onder een laag modder bedolven. Ik steek de schop in de grond en graaf neurotisch naar dieper gelegen gronden, naar tijden van vóór de tsunami.

Dieper,
Dieper,
Dieper,
Steeds dieper,
Hooo— droog zand.

Ik kijk omhoog: Een dik 2,0 meter diepe kuil die nog ruikt naar de 11e van maart. En terwijl het graven zich voortzet in het horizontale, wordt mijn kuil overschaduwd door een meisje, niet ouder dan veertien jaar. Ze steekt haar kop over de rand en staart me aan met haar priemende ogen. Ik kijk omhoog en besluit ik maar om vriendelijk terug te staren. Heel langzaam zie ik een mobiele telefoon over de rand van de kuil tevoorschijn komen. Gevolgd door een lichtflits. 

Pubers. 
“Zeg, zou je die foto naar mij kunnen sturen?”, vraag ik haar.
Plots zie ik haar pretoogjes tevoorschijn getoverd. Ze zegt giechelt verlegen en vlucht weg, het huis in. Ze kent gaijin (’n buitenlander) alleen van TV, maar had er had nog nóóit een in het levende lijve gezien.

Verzengende zon
Smoort bezwete mannen moe
‘n Fazant vindt relieken

Mijn lift naar het busstation van Soma, twintig kilometer verderop, krijg ik van een lift van de Koji-san. Hij is samen met een aantal dorpelingen aangesteld om tijdelijk taken over te nemen van de politie. Op de hoedenplank staat een mobiel zwaailicht, in de kofferbak zie ik allemaal handboeien en gummiknuppels. In zijn zak draagt hij een portofoon.
Op mijn vraag hoe erg te criminaliteit is, zegt hij: ”Natuurlijk hebben we last van plunderaars. Het is een schande dat deze mensen hier rondlopen. We hebben al posters verspreid van hun ‘mugshots’; ze hangen bij tankstations, de weinige busstations en de convenience stores.”
“We zorgen hier voor elkaar, maar we kunnen alle hulp gebruiken. Onmogelijk wat ons overkomt. Natuurlijk leven wij in angst, de problemen zijn nog lang niet voorbij. We willen dat ons leven normaliseert, we willen dóórgaan. Ik ben vrienden kwijtgeraakt. ”
“Kan ik nog iets voor je betekenen?”, vraag ik hem, denkende aan eerste levensbehoeftes.
“Ja. stuur mij twee Geiger-tellers” 

Bries van Verval
Blaast Liefde in de Tijd
Van Actiniden

Dit item werd eerder gepubliceerd op een van de vorige Dorst weblogs.