IDFA viert dit jaar zijn dertigjarig bestaan – voor oprichter en directeur Ally Derks een mooi moment om op te stappen. ‘Ik had de mooiste en leukste baan ter wereld, maar kreeg een offer you can’t refuse.’

In 2012, gevraagd naar uw houdbaarheidsdatum bij IDFA, zei u blij te zijn dat mensen tegenwoordig moeten doorwerken tot hun 67ste. Wat is er in de tussentijd veranderd?
Ally Derks: ‘Ik ben nog steeds blij dat ik tot die leeftijd mag doorwerken, en bij IDFA had ik de mooiste en leukste baan ter wereld. Maar zo’n tweeënhalf jaar geleden kreeg ik vanuit Berlijn de uitnodiging om me voor een jaar te verbinden aan de Robert Bosch Stiftung als onderdeel van The Richard von Weizsäcker Fellowship. Dat is een soort denktank waarvoor waanzinnige mensen uit de hele wereld samenkomen, onder wie journalisten, kunstenaars en politici, om zich te buigen over allerhande zaken die nu spelen. Klimaatverandering, digitalisering, fake news, noem maar op. Een enorme uitdaging en heel eervol, echt een offer you can’t refuse. Dus toen dacht ik: laat ik weggaan bij IDFA wanneer het dertig jaar bestaat. En sinds dat besluit zijn er allerlei hoekjes en gaatjes in mijn hoofd open­gegaan; o ja, dat kan ik ook nog doen…
De afgelopen zes maanden heb ik al in Berlijn gezeten, zeer leerzaam en inspirerend, er is bijna elke dag wel een lezing, forum of discussie. En ik heb een paar filmvertoningen georganiseerd. Eén op de Robert Bosch Academy: De kinderen van Juf Kiet, vorig jaar tijdens IDFA te zien, voor burgemeesters en ambassadeurs. Heel elitair, maar wel gevolgd door een buffet met kroketten en frikandellen. En Kismet, een documentaire uit 2013 over de invloed van Turkse soaps op de ontwikkeling van vrouwen. Die werd vertoond in een totaal andere omgeving, namelijk een guerrilla gardening-park in Berlijn, een soort gekraakte grond waar zowel hipsters als Turkse vrouwen groente verbouwen. Dus ik gebruik mijn expertise onder andere om voor de Stiftung dat soort dingen te doen. Wat er daarna gaat gebeuren, weet ik nog niet.’

(tekst gaat verder onder de foto)

'Sinds de jaren 80 is het documentaireaanbod zeker verdertigvoudigd. Niet dat alles even goed is natuurlijk; bijna iedereen denkt wel een film te kunnen maken.'

Toen u IDFA in 1988 oprichtte, waren er nauwelijks documentaires. Nu is internetkunstenaar Jonathan Harris de hoofdgast; voor het eerst in de historie geen film­maker. Kon u de elkaar steeds sneller opvolgende veranderingen nog bijbenen?
‘Drie jaar geleden heb ik voor het eerst kennisgemaakt met virtual reality, heel inspirerend. Maar de ontwikkelingen vergeleken met onze beginperiode zijn inderdaad enorm. De jaren tachtig waren de slechtste tijd voor het genre. Alles werd nog op film gedraaid, 16 of 35 millimeter, dus het was heel duur om iets te maken. Vervolgens werd het resultaat vrijwel nergens vertoond; niet op televisie en niet in filmtheaters. Ontmoedigend voor regisseurs, want daar doe je al die moeite niet voor. De komst van video zorgde ervoor dat de productiekosten aanzienlijk omlaaggingen, bovendien kwamen er themakanalen op tv zoals National Geographic en The History Channel, en die hadden inhoud nodig. Inmiddels is het documentaireaanbod zeker verdertigvoudigd.
Niet dat alles even goed is natuurlijk; tegenwoordig denkt bijna iedereen wel een film te kunnen maken, al is het maar met de telefoon, om die vervolgens op YouTube te plaatsen. Maar er zijn zeker ook prachtige dingen op internet te vinden. IDFA heeft daarop ingespeeld door het initiëren van DocLab, waar nieuwe manieren van verhalen vertellen verkend worden. Jonathan Harris is er al verschillende keer langs geweest, bijvoorbeeld om masterclasses te geven.
Al die online en interactieve documentaires leveren ook nieuwe vragen en  zorgen op: hoe bewaar je ze voor later,  als apparatuur waarmee je dingen ver-toont voortdurend vervangen wordt door  verbeterde versies, waardoor iets niet meer af te spelen, te gebruiken of te begrijpen is?’

Onderdeel van het programma ter gelegenheid van dertig jaar IDFA en uw afscheid vormt het marathongesprek The Visual Voice, waarin achttien toon­aangevende documentairemakers zich buigen over de toekomst van hun vak. Hoe ziet u die?
‘Het genre zal overleven en ook de behoefte om samen ergens naar te kijken, emoties te delen en daarover na te praten, blijft volgens mij bestaan. Die interactie, zowel tussen makers en publiek als bezoekers onderling, hebben we bij IDFA altijd belangrijk gevonden. Maar met aanbieders als Netflix en Vice hoeven mensen nu voor het zien van bepaalde films niet meer per se de deur uit. Ach, de een prefereert een zaal en een discussie, de ander blijft liever thuis voor de buis. Ik ben vooral blij dat dit soort kanalen door zo veel mensen bekeken worden, je maakt immers een film om ’m te laten zien. Onveranderd is dat documentaire­maker geen beroep is waar je rijk van wordt; de meeste regisseurs hebben er een baantje naast als reclamefilmer of iets anders.’

Hoe gaat u dit IDFA in?
‘Het lijkt me heerlijk om nu eens niet zenuwachtig te zijn voor het houden van een speech of introductie. Ik ga vooral heel veel films kijken en zal eraan moeten wennen dat ik nu ook voor de zaal in de rij moet staan.’