Als ik te moe ben, kan ik niet denken. Dat roep ik dan: ‘Ik kan niet denken,’ en ik kijk er angstig bij. Ik bedoel niet het praktisch denken, ik bedoel… associëren?

Als ik te moe ben, kan ik niet denken. Dat roep ik dan: ‘Ik kan niet denken,’ en ik kijk er angstig bij. Ik bedoel niet het praktisch denken, ik bedoel… associëren?
Associëren klinkt vrijblijvend, zo weinig urgent, ik vind het een flutwoord, terwijl ik waarschijnlijk wel associëren bedoel. Ik kan dus niet meer associëren. In mijn hoofd gebeurt alleen het noodzakelijke en het vervelende (het vervelende denken heeft maling aan moeheid).
Ik kan niet associëren als ik moe ben, maar ik kan het ook niet als ik in iets terecht dreig te raken wat op een depressie lijkt. Daarom raak ik in paniek als ik te lang niet kan ‘denken’. Het doet er niet toe wat de reden is, maar als het te lang duurt, is het gevaarlijk, daar ben ik van overtuigd.
Ik heb deze week alle boeken uit mijn kast over depressie gepakt en ben op zoek gegaan naar een schrijver die dit beter wist te omschrijven, dat begin van een depressie, als het denken verarmt. Ik weet dat ik het ergens heb gelezen, maar ik kon het niet vinden.
Ik vond wel Kuiper die al in het voorwoord van zijn verslag over zijn psychotische depressie schrijft: ‘Jarenlang heb ik het gevoel gehad nauwelijks te kunnen denken.’ Dat waren jaren waarin zijn geest absoluut niet stil was, het hele boek gaat over de ellende die zijn geest produceerde maar dat is wat anders dan wat hij ‘denken’ noemt. Hij schrijft verderop: ‘De stralenkrans van verhalen en fantasieën om de dingen verbleekte, mijn associaties verarmden, en zo verloren ze hun meerwaarde. Het bewustzijn dat als een stroom kan zijn waarin beken uitmonden en die zich dan weer vertakt, werd steeds meer een pover waterloopje. Mijn belevingswereld verdroogde…’
Ik herinner me dat ik het woord associëren leerde. Ik denk dat ik dertien was of zo. Ik voerde een gekmakende dialoog met mijn docent.
‘Wat betekent associëren?’
‘Dat als ik bijvoorbeeld banaan zeg, jij dan geel zegt, of krom.’
‘Ik moet dan zeggen hoe iets eruit ziet?’
‘Of ik zeg banaan en jij zegt appel.’
‘Maar dat is iets anders, dat is iets uit dezelfde categorie noemen, dat is heel iets anders dan krom.’
‘Als het er maar mee te maken heeft.’
‘Het moet ermee te maken hebben, dat is alles?’
‘Of waar het je aan doet denken.’
‘Misschien doet een banaan mij wel aan mijn broer denken omdat die van bananen houdt.’
‘Dat kan ook.’
Het was afgrijselijk. Ik had meteen een hekel aan het woord, terwijl het naar iets verwijst dat van levensbelang is. Of naar iets anders. Dat kan ook.