Tim kijkt uit zijn raam en verdiept zich in de gevoelens van de boom.

De boom voor de deur verandert in een paar dagen van een trotse groene beuk in een oranje treurwilg. Liepen er eerder nog vrolijke mensen in korte broeken onderdoor, nu zijn het de winterjassen en grijze ogen die haar niet eens zien staan.

Ze is zeker van haar zaak, tot in haar splinters overtuigd van het boom zijn.

Maar zij staat daar. Altijd. Haar takken permanent geboeid door de wind, met als enige baas de seizoenen. Van veraf lijken haar bladeren oranje, maar van dichtbij spreekt ze ook een aardig woordje bruin en geel. Ze beweegt bijna niet zo lijkt het, maar onder haar bladeren zucht van alles. Ze is zeker van haar zaak, tot in haar splinters overtuigd van het boom zijn. Zelfs als de winter binnenkort al haar verkleurde bladeren meeneemt zal zij blijven staan alsof er niets aan de hand is, wachtend op wat komen gaat. Ze weet hoe het gaat, ze heeft dit al vaker meegemaakt: de lente die haar wakker maakt, de zomer die haar op doet bloeien, de herfst die haar afkoelt en de winter die haar meeneemt. Ieder jaar hetzelfde liedje, het stille liedje van de tijd.

In haar leven heeft de boom al veel gezien zonder ooit van plek te zijn veranderd. Met haar wortels diep verankerd in de aarde is ze toch altijd op reis. Ze lijkt soms het gevoel te hebben dat ze naar huis wil terwijl ze al thuis is. Want dit is haar straat, op dat hele kleine stukje aarde, waar ze ook zonder bladeren altijd in de bloei van haar leven is. Zelfs als ze wacht op de zomer die haar haar bladeren teruggeeft.