Hugo Blom

De blaadjes vallen, het regent, we trekken ons allemaal terug in kneuterigheid en dat betekent ook dat het liefdadigheidsseizoen geopend is.

Wij zijn het wild, de collectanten de jagers. Zaterdag werd er aangebeld. Ik had niet zo’n zin om de wereld te redden, was net aan de krant begonnen, de melk voor de cappuccino pruttelde... 

Ik deed het toch, want ze was een jaar of negentien en dan voel ik meteen alle schuld van de 32 jaren waarin ik nooit iets deed voor een betere wereld op me neerdalen. Ze droeg een trui met de naam van de organisatie waarvoor ze werkte, maar omdat ze geen seconde stilstond, kon ik het niet ontcijferen. Hoefde ook niet, want ze stak meteen van wal. Ik bedoel ook echt METEEN. De deur was nog maar een halve seconde open en het was alsof iemand ergens op een knop had gedrukt. 

Ze begon sterk: ‘Het gaat heel slecht met de olifant’. Wie hier een beetje heeft opgelet, weet hoezeer ik me bekommer om grote dieren en hun overlevingskansen. Helaas was ik blijkbaar ook in een beetje recalcitrante bui en wierp haar onmiddellijk voor de voeten: ‘Behalve in Botswana.’ Een soort Thierry Baudetachtige slinger waarmee je altijd iets raakt. De collectante in ieder geval wel, want ze zeeg tegen de deurpost en verzuchtte: ‘O mijn god ik heb een complete black-out.’ Ik had al wat paternalistische geruststelling in petto, toen ze even abrupt vervolgde: ‘Mag ik hier naar de wc?’ 

Een olifant in nood, een mens in nood, ik maak geen onderscheid. Ze bleef zeven minuten weg, ik was de krant gaan lezen toen ze haar hoofd om de deur stak, ‘bedankt’ riep en ervandoor speerde. Vertwijfeld riep ik haar na: ‘En de olifanten?’