De rechtstreekse tv-reportage is overigens ook in het Willy-Brandt-Haus te zien, teruggebracht tot een uur lengte. Helaas zit een ongetwijfeld sociaal-democratische Zweed achter me die zijn vrouw in zijn zeurderige landstaal voortdurend uitlegt wat er te zien is, maar daar na een kwartier gelukkig abrupt mee ophoudt. We hebben de in Wiesbaden opgestegen Air Force One dan al om 9.45 uur zien landen op Tegel, het vliegveld dat vorig jaar zou sluiten ten gunste van het debacle Berlin Brandenburg Airport (alias ‘Willy Brandt’) maar nu nog tot 2018 open mag blijven. Tijdens de ontvangst worden op Tegel ‘Berliner Luft’ en ‘Hail to the Chief’ gespeeld, omdat men vier verschillende volksliederen – Engeland en Frankrijk waren immers ook bezettingsmacht – wat veel van het goede vond. Kennedy arriveert, niet onbelangrijk, zonder zijn hoogzwangere Jacqueline. Maar waarom gaat hij in de limo niet in het midden zitten? Rugpijn; in de hoek kan hij schuin achterover leunen. Brandt zit in het midden omdat hij wat Engels spreekt, in tegenstelling tot Adenauer die in de andere hoek zit. Door Wedding en Moabit gaat het zonder haast naar Charlottenburg. Perstribunewagen, limo met veiligheidslui, de open presidentiële Continental met veiligheidsagenten achterop (denk aan Dallas), een ouderwetse stadsbus met ‘Press Pool’ erop, en niet minder dan vijftig escorterende motoragenten in witte pakken met merkwaardige, badmutsvormige witte helmen. Het publiek dringt op, een jongetje snelt naar de limo om een bloem aan Kennedy te geven – tegenwoordig allemaal ondenkbaar. Eerder, in Frankfurt, had de president nog een bad in de menigte genomen.
De eerste halteplaats is de Kongresshalle, tegenwoordig Haus der Kulturen der Welt, aan de rand van het grote stadspark Tiergarten, waar Kennedy het vakbondscongres ‘IG Bau Steine Erden’ toespreekt. Het laatste wat je zou verwachten, tot ergernis van Adenauer die liever de beroemde AEG-turbinefabriek in Moabit had bezocht, maar het gevolg van intensief lobby’en in Washington door een Amerikaanse vakbondsbons. Wel handig dat het vandaar maar een klein stukje naar de Brandenburger Tor is, Berlijn-symbool bij uitstek. De Britten hebben er een uitkijkplatform gebouwd zodat Kennedy over de Muur naar Oost-Berlijn kan kijken. Maar aan gene zijde zijn rode doeken voor de Brandenburger Tor gehangen, zodat er weinig te zien valt. Terwijl Kennedy juist nieuwsgierig was naar hotel Adlon aan Unter den Linden, waar hij voor de oorlog een paar dagen verblijf hield. Kort na de oorlog was hij ook even als correspondent in Berlijn, waar hij de totale verwoesting in ogenschouw nam. Wel ziet Kennedy achter de Muur een bord staan met in het Engels de oproep zich aan de akkorden van Jalta te houden, zoals de DDR al deed. Ter compensatie staat op het platform een bord met informatie en foto’s over de situatie ter plekke. De Koude Oorlog is hier nog vrieskoud. Op de daken aan de overkant zitten Vopo’s.
Wie er nu rondloopt heeft de grootste moeite om zich de beklemmende sfeer van toen in te denken, te midden van drommen fotograferende toeristen, fietstaxi’s, straatartiesten en ijsverkopers. Ook bij de destijds belangrijkste grensovergang Checkpoint Charlie, de volgende halteplaats, is de tweede dictatuur op Duitse bodem ver te zoeken. Stonden in 1961 Amerikaanse en Russische tanks hier vuurklaar tegenover elkaar, nu is het een argeloos Disneyland waar toeristen met ‘grenswachten’ op de foto kunnen en nagemaakte militaire parafernalia kunnen aanschaffen. CDU-politici hebben al geprotesteerd tegen deze reductie van de Koude Oorlog tot folklore voor toeristen.
Kennedy zou, geïmponeerd door Checkpoint Charlie en de aanhankelijkheid van de Berlijners, toen hebben besloten de bij het Rathaus Schöneberg af te steken speech alsnog aan te passen – met enige hulp natuurlijk. Op een apart briefje stond de juiste uitspraak genoteerd: ‘Ish bin ein Bearleener’.
Tegen enen bereikt de colonne Rathaus Schöneberg in de gelijknamige deelgemeente, vanaf 1949 zetel van de West-Berlijnse Senaat, burgemeester Brandt, het stadsparlement én de geallieerde verbindingsofficieren. Op het stadhuisplein en omgeving staan 450.000 mensen – het aantal langs de hele route wordt geschat op 1,5 miljoen, nadien alleen geëvenaard door de Berlijnse Love Parade van 1999. Voor het stadhuis richt Kennedy vanaf een podium het woord tot de menigte. Naar huidige maatstaven doen zijn betoog en de entourage wat gekunsteld, maar toch ook authentiek aan. Vier microfoons van de RIAS volstaan. De presidentiële kuif is een speelbal van de stevige wind en het achter hem gespannen doek bolt op en leidt af. Steeds moet Kennedy pauzeren omdat zin voor zin in het Duits wordt vertaald, dat soms plichtmatig en zonder intonatie wordt opgelepeld. Maar de menigte wordt steeds enthouasiaster en je ziet Brandt denken: daar kan ik straks nooit overheen.
‘All free men are citizens of Berlin.’ Twee keer spreekt Kennedy de zin ‘Ich bin ein Berliner’ uit, de tweede keer gaat het al een stuk beter. Het publiek scandeert ‘Ken-ne-dy’, maar ook Brandt en Adenauer en de populaire Amerikaanse generaal Clay worden toegejuicht. De heren genieten oprecht en ogen zelfs wat verlegen onder de enorme bijval.
Tegenwoordig raast het verkeer op acht rijstroken langs het Rathaus, dat een uitgestorven indruk maakt. In de toren hangt de ‘Freiheitsglocke’, in 1950 geschonken door Clay. Voor mensenmenigten is nu geen plaats meer, wel voor geparkeerde auto’s. Het plein werd na de moord op de president omgedoopt in John-F.-Kennedy-Platz. In het stadhuis – vrij toegankelijk, met nog in bedrijf zijnde paternosters – werp ik een blik in zaal 110 op de eerste verdieping: de Kennedy-zaal, waar het gezelschap de lunch gebruikte. Zelf loop ik met een paar bij een ‘Konditorei’ aangeschafte ‘Berliner’, een cakeje met jam dat in de jaren zestig een traktatie moet zijn geweest, naar het aangrenzende park. Je zou denken dat een Amerikaanse president die ‘Ik ben een cakeje met jam’ zegt zich in Berlijn belachelijk maakt, maar Kennedy stal er de show mee. Het correcte ‘Ich bin Berliner’ was trouwens ongeloofwaardig geweest; Kennedy was nu eenmaal een Amerikaan. Ik bespreek deze kwestie op een bankje met twee zeventigers, oer-Berlijners naar eigen zeggen, die al hun hele leven in Schöneberg wonen. De ene heeft het vol genegenheid steeds over ‘Willy’, alsof hij geregeld met Brandt in de kroeg zat. Nee, hijzelf was er toen niet bij, op 26 juni 1963; kon als enige geen vrij krijgen. De andere was er wel, met zijn nieuwe vriendin. Zijn pretogen vertellen dat het Kennedy-bezoek hun relatie geen kwaad heeft gedaan. Hij heeft toen trouwens een paar meiden flauw zien vallen – het enthousiasme grensde aan hysterie.
Vergeleken met dit klapstuk vallen de twee laatste haltes van het Kennedybezoek in het niet. Om drie uur, nog steeds op schema, bereikt hij de Freie Universität in de zuidelijke deelgemeente Zehlendorf, daar in 1948 met Amerikaans geld opgericht als tegenhanger van de Humboldt-universiteit in Oost-Berlijn die immers van marxistische snit was geworden. Amerikaanse politici en de Ford Foundation financierden onder meer de universiteitskliniek Benjamin Franklin en de Henry-Ford-Bau. Uiteraard moest hier de Duits-Amerikaanse vriendschap worden bezegeld. Kennedy houdt een rede voor studenten en docenten en brengt zo’n 15.000 man op de been.
Een uur later gaat het naar de nabijgelegen Clay-Allee, waar Kennedy in het hoofdkwartier van de Amerikaanse troepen alweer een rede houdt. Een spandoek met ‘Clay for president’ kon tijdig worden verwijderd. Verdere incidenten bleven die dag uit. Kennedy had er zijn acht uur Berlijn op zitten. Om 17.15 uur zette de Air Force One vanaf Tegel koers naar Ierland. Een dag als deze maak ik niet meer mee, zou de president zijn naaste medewerkers toen hebben toevertrouwd. Zes maanden later werden na de moord Kennedy in heel Berlijn treurmarsen gehouden. De stad rouwde om een ‘Hoffnungsträger’, een man die op het juiste moment de hoop van de Berlijners op een veilige toekomst had belichaamd.