Het Schrijfhok: Jeroen Olyslaegers

Jeroen Olyslaegers in het schrijfhok

Op 23 mei was Jeroen Olyslaegers te gast in het schrijfhok van 'Brommer op zee'. Lees hieronder de column die Wilfried de Jong aan hem schreef en uiteraard Jeroens repliek.

Wilfried aan Jeroen:

Beste Jeroen,

Ach, die zestiende eeuw in Antwerpen. De plaats waar de hoofdpersonen van uw boeken zo graag rondbanjeren. Wat was het toch een wonderlijke stad; zo rijk, zo intens, zo gulzig, zo romantisch ook. Maar laat het oude even voor wat het is. We zijn eeuwen verder. Wat is er van Antwerpen geworden? Mijn oudtante Ida uit de Sint Mattheusstraat in de wijk Borgerhout slikte in de jaren ’70 op zondagochtend haar hostie zonder te kauwen door en alle overgebleven muntjes van de week verdwenen nog in het mandje voor Congo.

Nadat mijn tante overleed veranderde Antwerpen snel. De wijk kreeg de valse geuzennaam Borgerokko. In het centrum nestelde zich de rechtse politiek als slap cement tussen de middeleeuwse stenen. Inmiddels drinkt de moderne stadsmens cappuccino met geitenmelk in cafés waar vroeger tussen de middag de pint op tafel stond. En de burgemeester doet zoominterviews in zijn onderbroek. Wordt het authentieke Antwerpen horendol gedraaid door een centrifuge van machtswellust, nieuw geld, vreemdelingenhaat en slechte smaak?

Het is tijd voor een eigentijdse Olyslaegers. Een snoeiharde roman anno nu waarin wordt uitgelegd hoe het Antwerpen van mijn tante Ida langzaam onder zeeniveau raakte. Misschien ontstaat in dit kale schrijfhok al een eerste, gouden zin voor een boek dat iedereen wakker schudt.

Doe het niet voor mij, doe het voor uw stad.

Jeroen aan Wilfried:

Ach, Antwerpen… Proper zijt gij nooit geweest, mijn lief. Zelden consequent, steeds weer hypocriet, beladen met zonden en gestold in trots. Het is teen en tander zeggen ze in uw schoot, waarmee elke sinjoor bedoelt dat het toch erg gesteld is, maar net zo goed zou ik u, mijn vuil lief, hitsig kunnen toefluisteren dat het zowel het een als het ander is, dat de tango nooit stopt, dat gij en ik samen tegen elkander zweten op de dansvloer van de tijd…. gij zaligheid.

Vaak staat gij zelf met de sloophamer te zwaaien terwijl ge anderen toebijt dat vernielzucht een daad van liefde is en hoop die niettemin nauwelijks nog bomen toelaat. Gij zo lastig, ambetant wijf dat net zo goed een onverschillige vent kan worden die me toefluistert dat het beter is te zwijgen en te ondergaan waar toch niks aan kan worden veranderd. Maar ik blijf een ambetante minnaar, of gij nu een vent zijn of een wijf.

Weet ge wat het is? Ik wil u omarmen gelijk ge zijt, ik wil uw smeerlapperij aanvaarden, uw verkwanseling van talent, uw cynisme én uw soms adembenemende levensvreugde. Ik wil geil naar u blijven kijken en slechts af en toe beseffen dat ik in een spiegel kijk. Gij heerlijk Antwerpen, gij zieltogende en triomferende smerigheid die zich immer voordoet als vooruitgang. Proper zijt gij nooit geweest.