Handboogschutter Jan van Tongeren (20) was in 2016 dichtbij plaatsing voor de Olympische Spelen van Rio de Janeiro.

Als 16-jarige had hij uit kunnen groeien tot één van de jongste Nederlandse Olympiërs allertijden. Maar een groeispurt (met een vormcrisis tot gevolg) gooide helaas roet in het eten. Nu traint hij voor de Spelen van Tokio in 2020. Van Tongeren weet wat hem te doen staat; mentaal én fysiek sterker zijn dan ooit. Want de concurrentie is moordend.   

Dat bleek maar weer eens tijdens het WK handboogschieten, dat afgelopen juni plaatsvond in ’s-Hertogenbosch. Het WK gold als belangrijke tussenstop op weg naar Tokio. Maar helaas voor de Brabantse belofte koos de bondscoach voor drie andere schutters in zijn WK-selectie. Een domper voor Van Tongeren, die volgens eigen zeggen sterker was dan ooit. “Dat laten mijn scores ook zien. Maar de concurrentie is enorm op dit moment met ervaren topschutters als Sjef van den Berg en Steve Wijler in de ploeg; zij staan zelfs in de mondiale top tien. In totaal hebben we op dit moment vijf topschutters in de selectie. En met iedere combinatie kunnen we prijzen pakken. Dat zet extra druk op ieder van ons. Want het is niet zo dat er gebrek is aan beter. Het niveau is echt heel hoog. Dat ik ben afgevallen voor het WK is hard, maar zo werkt de topsport’.

Overigens is er met het oog op Tokio nog geen man overboord. Nederland heeft zich tijdens het WK namelijk als land geplaatst voor de Olympische spelen en dus heeft Van Tongeren nog een jaar om de bondscoach te overtuigen. En successen uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst, weet Van Tongeren ook; “In 2016 zat ik wél in de selectie van het WK. Ook toen plaatsten we ons tijdens het WK voor de Spelen maar ging ik uiteindelijk zelf niet en Mitch Dielemans wel. Een enorme teleurstelling. Ik heb de Olympische Spelen daarna ook niet echt gevolgd. Ik heb alleen de scores online bekeken. Het is simpel; als iemand anders beter is dan gun ik het die persoon van harte om te gaan. Maar ik gun het mezelf natuurlijk nog net iets meer”.

In de roos willen schieten zat er al vroeg in. Al op zijn vijfde schoot de Brabantse Robin Hood voor het eerst met een luchtbuks. Maar de echte liefde voor de handboogsport ontstond nadat zijn oma overleed. “Dan moet je op zolder natuurlijk dingen uitzoeken. Ik vond een bamboeboogje van mijn vader die hij gemaakt had toen hij zelf klein was, met vier pijltjes. Daarmee ging ik schieten. Het was liefde op het eerste gezicht. Toen mijn vader voor zijn werk een keer naar Finland ging, kwam hij terug met een beginnersboog. Daarmee vuurde ik wat pijlen af in de tuin, en toen kreeg ik het voor elkaar om bij de buren achter tegen het huis te schieten. Daar was mijn moeder niet blij mee. Toen moest ik naar de schietclub”, grijnst Van Tongeren.

De kwajongen bleek al snel een natuurtalent. Bij De Vriendenkring 1897 in Schaik leerde hij de kneepjes van het vak. Schieten met een recurveboog, over een steeds groter wordende afstand en op een groter blazoen. Ondertussen richt Jan zijn pijlen ook buiten de training op alles wat los en vast zit. Met een luchtbuks beschiet-ie het schuurtje in de achtertuin van het ouderlijk huis in Demen, soms lost hij zijn pijlen zelfs ín het huis van zijn vader. “Een keer heb ik hier in de muur geschoten,” zegt Van Tongeren terwijl hij de plek aanwijst. “Gewoon, met mijn ogen dicht.” Twee vertrekken zitten er tussen de plek waar hij de pijl afvuurde en de muur. “Ik wilde gevoel voor de boog krijgen.” Maar voor het overige draait het bij handboogschieten vooral om details en perfectie. “Je zet de boog in je hand, trekt hem recht. Bij het spannen bepaal je waar je je pijl gaat schieten.” Daarbij komt het zogenaamde quiet eye van Van Tongeren goed van pas. “Dat betekent dat mijn oog niet of nauwelijks beweegt tussen het moment dat ik focus en mijn pijlen loslaat. Een belangrijke eigenschap bij het boogschieten, want als je knippert moet je pupil opnieuw scherpstellen.”

Veel tijd om na te denken is er trouwens niet. “De kleinste details maken het verschil tussen een fantastisch schot of een miskleun: laagstaande zon, een piepklein zuchtje wind. Ook de kleinste verandering in je materiaal kan een groot verschil betekenen voor je score.” Waar de Aziaten vooral trainen op herhalingen, blinken de Nederlanders uit in schieten onder verschillende omstandigheden. Hoewel zijn boog tijdens een training alle kanten op kan wapperen door de stevige wind, schiet Jan zijn pijlen gewoonlijk feilloos in de tien. En inmiddels weet hij op voorhand al waar de pijlen terecht komen. Van Tongeren heeft er na ontelbare uren trainen een soort zevende zintuig voor ontwikkeld “Ik voel het al op het moment dat ik de pijl los heb gelaten. Kan dan meestal al zeggen: ‘Dat is een 9,5’ of ‘Ik loste een klein beetje naar buiten’, waardoor die pijl juist naar rechts gaat. Ik zit er zelden naast”.

Maar ondertussen is handboogschieten allesbehalve een exacte wetenschap. Sterker, om de pijlen in de roos te kunnen schieten is een mentaal evenwicht minstens zo belangrijk als de techniek. Of zoals zijn collega Steve Wijler ooit zei: “In deze sport draait het voor 20 procent om techniek en fysiek, de andere 80 procent komt neer op mentale kracht. Zodra je teveel gaat nadenken, gaat het mis.'' En het ging in het verleden ook wel eens mis. Kon Van Tongeren flinke woede-aanvallen hebben. Of stond zijn chagrijn goed presteren in de weg. “Ik kan er een boek over schrijven hoe ik een paar jaar geleden was. Super grumpy, soms. Raakte ik geïrriteerd als mensen wat tegen me zeiden, nam niks van anderen aan.” Na het NK Indoor van 2017 gaat het roer om. Van Tongeren begint met mentale training, gaat een tijdje mediteren. Iedere dag een kwartier, twintig minuten. “Dan deed ik ademhalingsoefeningen met een app op m’n telefoon, dat had een positief effect. Ik realiseerde me bijvoorbeeld dat ik een slechte wedstrijd kan oplossen met mijn ademhaling. Als je geïrriteerd raakt, ga je eigenlijk je adem gaat vasthouden. Nu ik op mijn ademhaling let, kan ik een slecht geschoten pijl wat makkelijker loslaten.”

Hij zocht ook contact met sportpsycholoog Judith Upmeijer. “Zij helpt me nu met mijn mindset. We bespreken bijvoorbeeld waar je aan moet denken als het slecht gaat tijdens een wedstrijd en je er zelf even niet uitkomt. Het lijkt makkelijk, maar de druk is soms enorm hoog. Om te winnen, om in het team te komen of om tienen te schieten.”

Mentale weerbaarheid is in dat soort gevallen cruciaal. “Ik kan nu naar een slecht schot kijken en denken: ‘Daar kan ik toch niks meer aan veranderen’. In het verleden begon ik dan juist te piekeren. Zo van: ‘Nu moet ik er zoveel rondjes tegenover zetten om die fout weer goed te maken’. Ik kijk er nu rustiger naar, objectiever ook.” Het tobben over een mislukt schot kostte Van Tongeren lang veel teveel energie. “Energie die ik veel beter kan gebruiken voor de volgende pijl.”

Tijdens wedstrijden ben ik altijd net iets beter. Schiet overtuigender.

Toch scoort hij onder druk vaak zijn beste scores. Is altijd al zo geweest; “Tijdens wedstrijden ben ik altijd net iets beter. Schiet overtuigender.” Zoals tijdens het WK senioren in 2014. Jan is pas 16 jaar oud als hij samen met Sjef van den Berg en Rick van de Ven een Olympisch ticket voor Rio weet veilig te stellen. Voor het eerst sinds 2004 mogen de handboogschutters weer naar de Spelen, in navolging van Wietse van Alten die in 2000 een bronzen plak veroverde, tevens de enige Nederlandse handboogmedaille ooit. De Spelen lonken voor Jan. “Maar toen kreeg ik een groeispurt, en niet zo’n beetje ook” De tengere Brabander schiet in een jaar tijd liefst twintig centimeter de hoogte in. “Daardoor kreeg ik onder andere last van een irritatie achter mijn schouder, mijn spieren groeiden niet snel genoeg mee met mijn botten. Bij een sport waar het om precisie gaat is dat onwijs lastig. Je lichaam staat ineens uit het lood. Weg was mijn bloedvorm. Op het moment dat de selecties werden bepaald voor de Spelen, kon ik nauwelijks nog schieten.” Hij valt buiten de boot. Weg Spelen. “Dat kwam wel hard aan ja.”

Daarna begint een lang proces van terugknokken, van finetuning. “Dat was niet altijd even makkelijk. Ups en downs. Ik denk dat ik in 2018 pas weer op het niveau van voor de Spelen zat.” Maar de vele trainingsuren én de mentale training hebben Jan ook wat opgeleverd. “Ik kan veel beter met tegenslagen omgaan, relativeer meer. Ik weet nu dat ik gewoon geduld moet hebben, niet te snel willen gaan. Dat allemaal korte termijnwerk en dan houd je je eigen groei tegen. Ik ben super competitief waardoor ik lang vooral bezig was met nú goed zijn. Maar ik kijk nu meer naar de lange termijn. Kleine veranderingen, bijvoorbeeld in je materiaal, kunnen een groot verschil maken. Dan moet je durven keuzes maken: ik ga even wat punten inleveren om binnenkort weer beter te worden.” Maar het hoofddoel blijft Tokio. Deelname zou betekenen dat een jongensdroom in vervulling gaat. “Ik weet nog dat ik een keer Nederlands kampioen werd, ik was een jaar of tien denk ik. Wietse van Alten, mijn grote voorbeeld, deed ook mee aan dat NK. Toen dacht ik: ‘Wow. Daar keek ik enorm tegenop, dat wilde ik ook.” Of het hem gaat lukken? “Als ik mijn best blijf doen en open blijf staan voor verbeteringen is het zeker mogelijk.”