Ruimtevaartjournalist Piet Smolders (1940) leerde Nederland alles over ruimtevaart. Met de VPRO Gids blikt hij terug op zijn carrière. ‘Chriet en ik zaten elkaar wel een beetje in de haren.’

Dat het verstandig is om op veilingsite Catawiki een minimumprijs te vermelden, wist Piet Smolders niet toen hij daar zijn unieke collectie ruimtevaartmemorabilia en foto’s begon aan te bieden, vertelt hij in zijn houten bungalow waar de stalen archiefkasten detoneren en plaats moeten maken.

Smolders: ‘Ik had daar een zelfgemaakt olieverfschilderij van een shuttlelancering aangeboden zonder minimumprijs. Dat kavel is voor twee euro verkocht.’

Nee!

‘Had ik twee jaar aan gewerkt. Hoort bij het spel.’

Hier staat nog steeds een kijker.

‘Een kijkertje. Ik had een grote, maar die heb ik verkocht. Deze heb ik pas kort en is meer voor de kleinkinderen, zodat ze af en toe naar de maan of Saturnus kunnen kijken.

Wat was uw eerste kijker?

‘Een klein plastic uitschuifdingetje in een kartonnen doosje. Had mijn moeder voor me gekocht voor 75 cent bij V&D in Eindhoven. Ik dacht dat ik de maan daardoor beter zag, maar misschien zat er wel gewoon glas in, dat weet ik nog steeds niet. Daarmee keek ik vanuit de opkamer op onze boerderij naar de maan en heb ik mijn eerste tekening van de maan gemaakt. Ik zat altijd te tekenen en te schrijven. “Waar onze Piet toch mee bezig is,” zei mijn vader altijd, “met zijn heelal en sterren.” Omdat ik een boek over astronomie wilde, ging ik met mijn moeder naar de stad. Dat werd Mensen, mythen en sterren van Patrick Moore. Een Prismaboekje van 1,25 gulden dat ik nog steeds heb. Over televisie gesproken, hij heeft meer dan 55 jaar het BBC-programma The Sky at Night gepresenteerd. Niemand heeft dat langer gedaan. Diezelfde Patrick Moore zou later het voorwoord schrijven in mijn boek Soviets in Space. In 1958, rond de Spoetnik, begon ik met schrijven over ruimtevaart en omdat het net in ontwikkeling was, viel er altijd wel wat te melden. Eerst in de Nieuwe Eindhovense Krant, later onder meer bij De Tijd, De Nieuwe Linie en De Jonge Onderzoeker. Nu heb ik nog een column in De Telegraaf en het tijdschrift Ruimtevaart.

En zestig titels in de bekende AO-reeks voor het onderwijs.

‘Plus ongeveer veertig gewone boeken. Eerst schreef ik vooral in mijn vrije tijd. In militaire dienst kwam ik bij de inlichtingendienst, omdat men wist dat ik met Russisch en ruimtevaart bezig was. Als oefening werden “gevangen” soldaten ondervraagd in het Russisch en van die verhoorrapporten maakte ik leesbare verslagen. Bij de MID beheerste ik de Russische taal steeds beter en ik ben afgezwaaid als luitenant-redacteur inlichtingen. Daarna naar de persdienst van Daf en het Dafblad. Inmiddels was ik gaan schrijven over de Amerikaanse ruimtevaart.’

'Ik dacht dat ik de maan daardoor beter zag, maar misschien zat er wel gewoon glas in'

Wist u zoveel of was u koning eenoog?

‘Ik was ook eenoog. Van de Amerikaanse ambassade kreeg ik stapels informatie, maar bij de Russen was dat lastiger. Mijn archief begon met een verhuisdoos en nu staan hier tien archiefkasten.

Had u journalistieke concurrenten?

‘Mwwah. In het begin alleen bij Het Parool en later, rond de maanlanding, kwam Chriet Titulaer erbij. Chriet en ik zaten elkaar wel een beetje in de haren. Tegelijk met mij wilde hij in Nederland een ruimtevaartexpositie organiseren Hij wist dat ik al met de Russen bezig was, maar Chriet wilde de Russen ook hebben. Hij heeft toen een poging gedaan om Russisch ruimtevaartmateriaal voor zijn expo te krijgen en is daarvoor ook naar Moskou gegaan. Maar de Russen zeiden: neem maar contact op met Piet. Uiteindelijk zijn er twee exposities gekomen. Space ’86 van Chriet in de Jaarbeurs in Utrecht over de Amerikaanse ruimtevaart en een veel grotere van mij in de Efteling. Interkosmos, over de Russische ruimtevaart. Dat was de eerste in het Westen. In Utrecht werd Space ’86 onder de aandacht gebracht met een maanraket op ware grootte. 110 meter, tegen de Dom.’

Pardon?

‘Plat. Alleen een voorkant. Geen replica. Kort daarna ben ik hoofd geworden van het Planetarium in Artis. Ideaal, want daar kwam iedereen langs. Wetenschappers, journalisten, astronauten en ook omroepen. Henk Terlingen, Apollo Henkie, deed de eerste verslagen van de maanlandingen. Dat was een beetje een wilde jongen, maar die pakte het snel op en deed het heel goed. Chriet heeft het een tijdje gedaan en vanaf de vlucht met Wubbo Ockels mocht ik commentaar geven. De Amerikanen hebben de aandacht van de Nederlandse televisie voor de ruimtevaart altijd exorbitant gevonden.’

Dat kwam natuurlijk door Wubbo Ockels.

‘Maar ook omdat NOS-regisseur Rudolf Spoor zo actief was. Hij vond ruimtevaart echt leuk. Toen Rudolf een jaar of twintig was lanceerde hij raketten met insecten erin die aan een parachute weer terugkwamen. Hij noemde die de SP1 en SP2. Zonder dat we het van elkaar wisten was ik in dezelfde tijd bezig met het lanceren van de PS1 en PS2. Kwamen we pas jaren later achter. Na de hausse met de Apollo kwam het televisieprogramma Nieuws uit de ruimte. Dat heb ik een paar jaar mogen presenteren. Vroeger heb ik trouwens de VPRO ook weleens op bezoek gehad.’

Vertel.

‘Dat was op de Volkssterrenwacht Simon Stevin, waar ik met behulp van een schaalmodel uitleg gaf over ruimtestation Saljoet. De attitude van de VPRO was toen heel anders dan nu. Na mijn uitleg zei de interviewer: “Allemaal leuk en aardig dit, maar wat hebben de kansarmen hieraan?”’

Ha ha. Ruimtevaartjournalistiek vereist kennis van kosmos en techniek. Dat zijn verschillende werelden.

‘Daar zit wel iets, of eigenlijk heel veel in. Toen ik begon was er ook nog geen ruimtevaart. Ik keek naar de sterren en las over sterrenkunde. Het was voor mij ook een klap in het gezicht toen ik voor het eerst op Cape Canaveral kwam. Al dat zware aardse spul. Lang niet zo subtiel als sterrenkunde. Dat was altijd heel delicaat en op afstand. Je kunt er niet bij. Van die romantiek zie je weinig op de lanceerbasis. Daar is alles staal en beton.’

Niets leuks aan.

‘Totdat het spul in beweging komt. De lancering van de Apollo 17, de laatste bemande vlucht naar de maan, in december 1972, zou en moest ik meemaken. Het was de enige lancering bij nacht. Naast mij stond een Belg en die zei: “Natuurlijk gebeurt dit ’s nachts, ze gaan naar de maan.”’

Ja, ja.

‘Ik weet niet zeker of het een Belg was, haha. De hemel was zwart en helder. Het gekke is, bij lanceringen gebeurt niets totdat het gebeurt. Vliegtuigen staan eerst te loeien, dan wordt het vermogen opgevoerd, gaat het toestel rijden, aanloop en de lucht in. Heb je niet bij een lancering van een maanraket. Dat is als een kunstmatige aardbeving. Op de atoombom na, de krachtigste energie-uitbarsting die door de mens gemaakt is. Gaat door merg en been, ook al zit je op de perstribune op vijf kilometer afstand.

De hele bodem trilt, de tribune trilt, jij trilt en onder die mooie sterrenhemel breekt de hel los. Geluid gaat 1200 kilometer per uur, dus het duurt vijftien seconden voordat je het hoort op de tribune. Daardoor is de start net een stomme film. De oranje gloed die er omheen hangt wordt steeds groter en er zijn gigantische stoomwolken. Die raket gaat hoger… hoger en hoger… Dan is er een moment dat de hele hemel oranje kleurt en je ook geen sterren meer ziet. De raket wordt kleiner en kleiner en gaat verder en verder. Totdat die als een heldere ster verdwijnt tussen de andere sterren. Geweldig. Helaas is dat de afgelopen vijftig jaar niet meer gebeurd, terwijl er geen grote technische problemen zijn.’

Iets anders. Is er buitenaards leven?

‘Natuurlijk. Dat sowieso.’

Is dat goed of slecht nieuws?

‘Normaal nieuws. Ik zou niet anders verwachten in zo’n gigantisch heelal. Er is niet alleen buitenaards leven, maar dat leven heeft ons ook bezocht of is hier nog aanwezig. Met 200 miljard sterren alleen al in ons melkwegstelsel moeten er meer bewoonbare werelden zijn. En omdat de meeste sterren ouder zijn dan onze zon kan een beschaving ook veel verder zijn dan die van ons. Maar als je zoiets zegt wordt het gevaarlijk en loop je kans dat je niet meer voor vol wordt aangezien.’

Je kunt het niet zeggen.

‘Toen ik bij het Planetarium werkte had ik er geen aandacht voor, want dat was niets voor serieuze mensen. Later ben ik het gaan onderzoeken, omdat ik in een boek wilde schrijven dat het allemaal flauwekul was. Tot mijn grote verrassing kwam ik tot de tegenovergestelde conclusie. De aarde is een prettige planeet en ik ben geleidelijk tot de extreme conclusie gekomen dat ze hier zijn. En dat er zonder dat wij het weten een dependance is gecreëerd van een beschaving die elders al veel langer was.’

Klinkt verontrustend.

‘Misschien hebben wij onze intelligentie aan hen te danken. Bijna alles wat je je kunt voorstellen gebeurt wel ergens in het heelal. Vulkaanuitbarstingen, maar ook explosies van centrale sterren waarbij hele werelden worden verwoest. Gebeurt gewoon.  Het heelal is niet echt geïnteresseerd in ons welzijn. Maar vraag je mij: wil je naar Mars…?’

Wilt u naar Mars?

‘Nee dat lijkt mij niet echt prettig, maar het is wel verstandig om een dependance achter de hand te hebben. In onze directe omgeving zijn er maar twee kandidaten: Mars en Jupiter.’

Laten we het kleiner maken. Er is een asteroïde naar u vernoemd. Is die te zien?

‘In principe wel, maar ik heb hem nog nooit gezien. Hij beweegt in een baan tussen Mars en Jupiter en heeft een oppervlak van ongeveer veertien vierkante kilometer. We hebben hier een 650 meter tuin, maar daarginds nog een groot stuk. Nee hoor, juridisch gezien is hij van niemand. Er zijn ook asteroïden vernoemd naar Hella Haasse en André Kuipers.’

Ik las dat Kuipers u vanuit de ruimte belde om te feliciteren. Grapje zeker?

‘Dat was echt zo. Op mijn verjaardag, 28 december 2011. Ik had eerder ook al met Russen gesproken in ruimtestations, maar nooit voor mijn verjaardag.’

U spreekt Russisch en bent vaak in Rusland geweest.

‘Ik spreek redelijk Russisch, kan het verstaan en ook lezen. Ongeveer 150 keer ben ik in Rusland geweest. Waarom was dat? De Amerikanen stuurden massa’s materiaal over hun ruimtevaartprogramma, maar over de Russen was veel minder bekend. In Rusland stelde ik vaak dezelfde vragen aan zoveel mogelijk verschillende mensen om zo een beeld te krijgen van hun ruimtevaartprogramma.’

Dat zal Nederlandse inlichtingendiensten niet zijn ontgaan.

‘Die vonden dat ook zeer interessant. Door drie verschillenden diensten ben ik benaderd en gevraagd om een verslagje te maken van mijn bezoeken. Ik heb meteen gezegd dat niet te doen want ik was alleen geïnteresseerd in ruimtevaart. Er zijn ook mensen van de geheime dienst op mijn werk geweest bij Daf. Die zeiden tegen mijn baas dat ik vanwege mijn Russische reizen en contacten een kwetsbaar figuur was.’

Dat kan je je baan kosten.

‘Klopt. Gelukkig kende mijn baas mij al heel lang en wist hij dat ik niets met spionage te maken had of wilde hebben. Hij zei “als Piet Smolders een echte spion was ging hij zich wel bezighouden met iets minder opvallends zoals postzegelhandel of kruidenieren. Niet met ruimtevaart.” Iedereen wist wat ik deed. Toen ook al.’

Extra slimme dekmantel.

‘Ja als je nog verder denkt. Overigens ben ik door de Russen nooit voor zoiets benaderd. Waarschijnlijk waren ze heel tevreden dat er iemand in het westen was, en ik was de enige in die tijd, die op een objectieve manier verslag deed van waar ze mee bezig waren. Net zo goed als ik dat van de Amerikaanse ruimtevaart heb gedaan. Nu alleen nog dit archief kwijt zien te raken.’

Smolders opent een la en pakt een exemplaar van het Russische dagblad Pravda.

‘Ik had abonnementen op drie verschillende Russische kranten. Die kostten bijna niets. Op een gegeven moment gingen we verhuizen van Geldrop naar Netersel. Toen waren de abonnementen al wel overgeschreven, maar woonden wij er nog niet. Harry, een metselaar die daar nog woonde, wist niet wat hij zag toen hij de Pravda van de mat pakte. “Ze hebben deze week de Kempenaer achterstevoren gedrukt,” riep hij tegen zijn vrouw.’

'Maar als je zoiets zegt wordt het gevaarlijk en loop je kans dat je niet meer voor vol wordt aangezien.’

meer wilde ruimte