De zesdelige serie Het Duitsland van mijn moeder verbindt een Duitse familiegeschiedenis met die van heel het naooorlogse, moderne Duitsland. Vanuit Kaliningrad, in voormalig Oost-Pruisen, reist programmamaker Britta Hosman het leven van haar moeder achterna.

Maarten van Bracht

In januari 1945 klom Marion Dönhoff op het ouderlijk landgoed Friedrichstein, bij Königsberg in Oost-Pruisen, op haar paard en vluchtte door de ijzige kou voor het naderende Rode Leger uit naar het westen. Na zes weken en 800 kilometer bereikte de jonge gravin Hamburg, waar ze na de oorlog bij weekkrant Die Zeit een vooraanstand journaliste werd en zich, getuige haar boeken, neerlegde bij het feit dat het voorgoed afgelopen was met de eeuwenlange Duitse aanwezigheid in Oost-Pruisen.

Drie miljoen gevluchte Duitsers, uit heel Oost-Europa in totaal veertien miljoen, moesten in de Bondsrepubliek en in de DDR een nieuw bestaan zien op te bouwen. Het geheel verwoeste Königsberg heette voortaan Kaliningrad, genoemd naar een Stalin-handlanger. De lege stad werd bevolkt met op hun beurt verdreven Wit-Russen en Oekraïners. Kaliningrad Oblast is nu een Russische enclave aan de Oostzee, omgeven door Litouwen en Polen. Duitse heimweetoeristen troffen na 1990 in de regio vrijwel niets Duits meer aan.

Britta's oma met haar kinderen Hubertus en Rita (Britta's moeder)

Tot de drie miljoen vluchtelingen uit Oost-Pruisen die begin 1945 in eindeloze ‘Trecks’ te voet, per slee of paard en wagen naar het westen trokken, behoorde ook de moeder van VPRO-programmamaker Britta Hosman, in 1940 geboren op het landgoed Kringitten, niet ver van Friedrichstein. Duitse landgoedeigenaren vreesden terecht de moordende, verkrachtende en plunderende Russische soldaten. Vluchten mochten Duitse burgers niet, dat zou de terugtocht van het Duitse leger maar belemmeren. Wie het toch deed, kon als ‘Volksverräter’ worden opgehangen.

In Het Duitsland van mijn moeder (regie Britta Hosman en Jorien van Nes) reist Hosman de familiegeschiedenis van haar moeder na, en daarmee die van naoorlogs Duitsland. De zesdelige serie begint met de barre tocht naar de havenplaats Pillau (nu Baltiesjk), waar zij – vader was frontsoldaat – en haar overige familieleden zich wilden inschepen op de Wilhelm Gustloff, wat op het laatste moment niet doorging wegens plaatsgebrek. Toen het cruiseschip door een Russische torpedo tot zinken werd gebracht, verdronken de 9000 Duitse opvarenden in de Oostzee. Met een andere boot bereikten de vluchtelingen alsnog Dantzig (Gdansk), dat na 1945 door de Sovjets werd bevolkt met uit Litouwen verdreven Polen.

Na de nodige ontberingen bereikte het gezin de volgende pleisterplaats: Jessen in Saksen-Anhalt, dat vanaf 1949 bij de DDR hoorde. Hier wachtten nieuwe moeilijkheden, want Britta’s grootvader wist zich er als gewezen ‘Gutsbesitzer’ ongewenst en wilde ook niks met het regime te maken hebben. Britta’s moeder mocht van hem geen lid worden van de communistische jeugdbeweging FDJ. Tekenend voor de verhoudingen is dat de ‘Rotkäppchen Sektkellerei’, eigendom van bevriende adellijke familie, zonder pardon door de Russen werd onteigend. Een van de eigenaren kreeg na een valse aanklacht drie jaar gevangenis, en voortaan werd de Oost-Duitse champagne door een staatsbedrijf geproduceerd.

In 1954 zag het gezin kans naar het Westen te ontkomen, naar Mühlheim in het Ruhrgebied. Hun eerste fatsoenlijke woning stond in een typische wederopbouwstraat, gefinancierd uit Marshall-hulp. Hier is Britta (1967) deels opgegroeid, alle medebewoners bleken afkomstig uit het oosten en torsten vaak een wonderlijke levensgeschiedenis met zich mee. Zoals Herr von Doetinchem, met zijn jachtgeweer en teckel, die zijn bezittingen in Pommeren (nu Polen) had moeten achterlaten. Of meneer Zachau, die aan het Oostfront had gevochten en als krijgsgevangene tien jaar in een Siberisch kamp had doorgebracht.

Britta’s moeder ging in de jaren zestig in München studeren, waar ze ook haar eerste, Nederlandse man ontmoette. Met haar tweede echtgenoot woont ze nu in Nederland.

Het gaat mij allereerst om die afzonderlijke levensverhalen, dat je als kijker meekrijgt hoe de lotgevallen van mensen door de oorlog en andere omstandigheden alle kanten op kunnen schieten.

Britta Hosman

Al deze stadia en locaties uit haar familiegeschiedenis is Britta Hosman nagereisd, wat ook tot een aantal toevallige ontmoetingen heeft geleid. In Het Duitsland van mijn moeder ontdekt ze, samen met de nieuwe eigenaar, een vader en zoon uit Centraal-Rusland met belangstelling voor de oude Duitse beschaving in voormalig Oost-Pruisen, het stoepje van Kringitten en nog wat scherven van serviesgoed.

Ze pluist het geheimzinnige levensverhaal van haar tante Traute uit die vliegenier was bij de ‘Wehrmacht’, duikt in de Oostzee naar de getorpedeerde Gustloff, gaat op zoek naar de Poolse familie van krijgsgevangenen die op Kringitten werkten, en bezoekt de ‘Rotkäppchen Sektkellerei’ waar de beroemde ‘DDR-sekt’ wordt gemaakt die in feite al uit de tijd van het keizerrijk stamt.

Steeds stelt ze zich de vraag: wat verbindt het heden met het verleden? Kortom, een stevige Duitse cocktail met ingrediënten uit de hele vorige eeuw, inclusief de dreigende nieuwe Koude Oorlog tussen Oost en West.

Wanneer besloot Hosman om haar familiealbum in een televisieserie te verwerken? ‘Als kind vond ik alles nog gewoon en wist niet beter. Ik ging pas begrijpen wat er allemaal was gebeurd, toen mijn oma overleed. Ik zat nog op de middelbare school en heb toen al de bewoners uit onze straat in Mühlheim geïnterviewd. Ik kreeg ongewone levensverhalen te horen, maar die zijn toen niet bewaard gebleven. Mijn grootvader heeft wel dingen verteld en geschreven, maar alleen over het landgoed en de paarden – Trakehner paarden uit Oost-Pruisen waren beroemd –, maar niet over de nazitijd of over politiek.'

'Het is bizar om te bedenken dat mijn familie destijds niet mocht vluchten van het regime. Ze moesten op het landgoed blijven, wat ze gelukkig niet deden, want ze zouden het niet hebben overleefd. In de haven van Pillau zei zo’n partijbons nog: “Zozo, toch weggegaan, nou dan pikken wij Kringitten in”. Waarop mijn tante zei: “Nou, veel plezier ermee”. Ik wilde al langer iets met de familiegeschiedenis doen. Maar na 1989 kwam er nog de ontwikkeling bij dat Duitsers niet langer uitsluitend als schuldig aan de oorlog werden gezien, maar ook als slachtoffer. Die kant van het verhaal was lang taboe, kwam stukje bij beetje aan de oppervlakte en is nog steeds niet helemaal verteld. Het hoort er vind ik wel bij, maar zonder dat steeds weer de morele meetlat om de hoek komt kijken. Het gaat mij allereerst om die afzonderlijke levensverhalen, dat je als kijker meekrijgt hoe de lotgevallen van mensen door de oorlog en andere omstandigheden alle kanten op kunnen schieten. Zo probeer ik ook wat je zou kunnen noemen de ziel van Duitsland te vangen.’

Trakehner paarden uit Oost-Pruisen waren beroemd