Koetsier Cornelis Verschuur, beter bekend als De Taaie, was een nachtbraker. Dat kwam de Schillers prima uit: hun late gasten die te diep in het glas hadden gekeken kwamen dankzij hem zonder zorgen thuis. De Taaie verzorgde veel ritten, voor een gevarieerd publiek: studenten, artistiekelingen en zakenmannen. In vrijwel heel Amsterdam deed de naam De Taaie een belletje rinkelen; soms werd er dan ook speciaal om deze man gevraagd bij de wens van een rit naar huis, zoals werd omschreven in de Alkmaarsche Courant in 1931. Ook een tocht naar de volgende kroeg was mogelijk: De Taaie wist de plekjes te vinden waar na de officiële sluitingstijd nog ‘koude thee’ werd geschonken – voor de klanten die net als hij ook nog niet naar hun bed verlangden.
Zijn bijnaam had hij te danken aan zijn flinke werkhouding, in de tijd dat hij nog als koetsier te vinden was bij het oude Beursgebouw, aan het Damrak. Zijn collega’s konden zomers de verleiding niet weerstaan om een dutje te doen in de warme middagzon. Maar De Taaie werkte stug door – en pikte zo de vrachtjes weg. ‘Wat een taaie!’, werd er gezegd. Het vormde het begin van zijn bekendheid in de stad. Het Rembrandtplein, met een plaatsje voor de deur van Hotel Schiller, werd later een van zijn vaste plekken, waar hij geduldig wachtte op passagiers. Met Frits Schiller, die vaak buiten stond, maakte hij graag een praatje.