Marathoninterview Henk Hofland

Henk Hofland

De 'beste Nederlandse journalist van de twintigste' eeuw zat op 1 augustus 1986 met Ischa Meijer in een afgesloten kamer op de tweede verdieping van de Hilversumse VPRO-villa.

Ischa Meijer

Hofland was in 1986 al ruim veertien jaar columnist voor het NRC en was daarvoor hoofdredacteur geweest bij het Algemeen Handelsblad. Nadat dat dagblad fuseerde met de Nieuwe Rotterdamse Courant was hij korte tijd mede-hoofdredacteur, totdat er een geweldig conflict tussen hem en de hoofdredactie uitbarstte. Hij schreef naar aanleiding van dit conflict - en andere grote ergernissen over de gang van zaken bij besturend Nederland - de essaybundel Tegels Lichten, zijn "wraakboek" tegen de "notabelen".

Hofland maakte in 1986 al deel uit van vele 'clubjes', zoals Meijer het noemde. Hij had overal vrienden en samen met hen vormde hij ook toen al het hart van journalistiek, politiek en literair Nederland. Hans van Mierlo, Willem Oltmans, Harry Mulisch: hij leerde ze allemaal kennen bij het Algemeen Handelsblad of in Scheltema of Welling, Amsterdamse cafés, waar de grote namen kwamen om met elkaar te tafelen en/of te discussiëren.

In 1996 kreeg Hofland de Gouden Ganzenveer van de Nederlandse uitgevers en in 1999 werd hij door het vakblad De Journalist uitgeroepen tot beste journalist van Nederland van de twintigste eeuw.

Biografie H.J.A. Hofland

‘Wenst autobiografische gegevens niet te verstrekken’

Hendrik Jan Anton Hofland werd op 27 juli 1929 geboren in Rotterdam. Dat Rotterdam van voor de oorlog kon Hofland in 1986 nog zien als hij zijn ogen dichtdeed. Toen de stad werd gebombardeerd was hij tien en hij maakte het allemaal van dichtbij mee. Hoewel hij in Rotterdam opgroeide, kwam de rest van zijn familie uit Amsterdam:

Nadat plannen om soldaat te worden en tegen de Japanners te vechten door zijn vader waren verijdeld, vertrok Hofland in 1946 naar Nijenrode. Het leek de oude Hofland een goed idee. Henk zelf vond het “een stom schooltje”. Hij heeft het doctoraal nooit gehaald. Wel kon hij daar de banden met zijn jeugdvriend Willem Oltmans aanhalen.

Zijn militaire dienst volbracht hij in 1948 en in 1950 verhuisde hij naar Amsterdam.
Op 1 mei 1953 betrad de 23-jarige Henk Hofland voor het eerst het gebouw van het Algemeen Handelsblad, de krant waar hij zijn carrière begon en in zekere zin nog altijd voortzet; het Algemeen Handelsblad fuseerde in 1970 met de Nieuwe Rotterdamse Courant en werd NRC Handelsblad. Hij begon er met een vakantiebaantje voor drie maanden op de Buitenlandredactie, maar ‘blijft hangen’. Hij werkt op de redactie onder andere samen met Hans van Mierlo en Jan Blokker.

Voordat hij in 1968 de jongste hoofdredacteur van Nederland werd bij het Algemeen Handelsblad, leidde hij kort het zaterdagse Supplement. Na de fusie met de Nieuwe Rotterdamse Courant bleef Hofland aan als hoofdredacteur, maar raakte verzeild in een enorm conflict met de directie, waar hij in 1986 nog altijd met veel woede en frustratie op terug keek.

Hij vertrok als hoofdredacteur, maar kwam in 1972 terug als nooit tevoren met de bundel 'Tegels Lichten, of: Ware Verhalen over de Autoriteiten in het Land van de Voldongen Feiten'. De bundel bevatte geruchtmakende essays over allerlei ‘affaires’. Hij schreef het boek uit woede en frustratie over de Nederlandse doofpotcultuur.

Hofland begon in hetzelfde jaar zijn tweede carrière bij het NRC Handelsblad als columnist. Tot de dag van vandaag schrijft hij wekelijks drie columns voor de krant. Zaterdags publiceert hij ze onder de naam S. Montag. Sinds begin 2002 schrijft hij ook een wekelijkse column in De Groene Amsterdammer. Omdat hij niet meer gebonden was aan de redactie, kon hij gaan en staan waar hij wilde en deed dat dan ook. Vanaf de jaren ’80 verblijft Hofland twee maal per jaar langere tijd in New York. Hij reisde veel en schreef zijn stukken in de krant, daarnaast ook enkele romans: Nacht over Alicante (1982), De alibicentrale (1990), De Jupiter (1991), Het diepste punt van Nederland (1993) en Cicero Consultans (2007).

Hoogtepunten uit het interview

“Ik ben een laag-bij-de-gronds mens”
Een journalistiek onderonsje, dat vat het marathoninterview van vrijdag 1 augustus 1986 goed samen. Ischa Meijer, journalist en televisiemaker, ontving H.J.A. (Henk) Hofland voor een vijf uur durend interview om over het vak te praten, en alles wat er bij komt kijken. Hofland kwam net terug van een langer verblijf in New York, dus op de vraag wat er in de Volkskrant staat, kan hij geen antwoord geven. In New York koopt hij elke dag de gerenommeerde New York Times en de New York Post, ”een ochtendblad van afzichtelijke signatuur”.

Hij leest zijn kranten bij voorkeur in zo'n typisch New Yorks koffiehuisje, iets dat je in Nederland niet hebt, vanwege Drees. ”De vakbonden en de welvaartstaat en Drees, die hebben ons de das omgedaan. Die hebben de fleur uit het leven gehaald. Ik ben een ontzettend progressieve man, die zeer voor vrijheid, gelijkheid, broederschap is. Maar in ons land is zoveel fleur uit het leven gehaald door de reglementen. Wanneer ik een koffiehuis wil openen van 6 uur ’s ochtends tot 12 uur ’s nachts, heb je meteen te maken met duizenden reglementen en knorrige types van de PPR." Overigens wil hij wel met rust gelaten worden tijdens het doornemen van het nieuws: ”ik ben een contactgestoord persoon, ik wil het liefst in mn eentje zitten. Ik hou niet zo van dat gelul."

Al in het eerste uur komt het gesprek via New York op het Rotterdam van voor het bombardement op 10 mei 1940. ”Er zijn geen wereldoorlogen overheen gegaan. Het is intact. Ik ben opgegroeid in Rotterdam, ik ken R’dam van voor de oorlog heel goed. Toen ik 7, 8 was begon ik de stad een beetje te verkennen. Je wipte dan op zo’n sleperskarren en dan zag je, achteruit rijdend, de hele stad. Als ik mijn ogen dicht doe, kan ik R’dam van voor de oorlog echt tekenen. Dat is allemaal weg, verbrand, platgegooid, vreselijk. En dan kom je in NY downtown, en daar zie je een ouderwetse, aan R’dam denkende sfeer: gevelrij, belettering, etalages, winkels, kortom, waar nu nog iets van over is, hoe heet dat, achter het Haringvliet heb je het Witte Huis en daar heb je een haventje, dat is nog een beetje oude stadssfeer."

Meijer bewondert de voorspellende gaven van Hofland. Hij had een dag voordat Britse en Amerikaanse vliegtuigen Tripoli en Bengasi, twee vermeende terroristische bases in Libië, bombardeerden, in de krant geschreven dat het er binnenkort wel van moest komen. Zo bijzonder is dat allemaal niet, aldus Hofland: ”ik ben een laag-bij-de-gronds mens, ik interesseer me voor concrete dingen. Er is eigenlijk heel weinig verrassends in de politiek aan de gang, de mechanismen krachtens de politiek werkt zijn voorspelbaar, in hoge mate. Als je de continuïteit kent, ben je niet zo snel verbaasd als er iets gebeurd."

Ik geloof niet in het gezeur in wandelgangen. Dat is onzin, gelul. De meeste journalisten die in de wandelgangen verkeren, gaan aan een soort beroepsdeformatie leiden, die zich uitdrukt in het feit dat ze het ontzettend belangrijk vinden, wat ze in die omgeving overkomt. Ten eerste kun je daar geen leuk stuk over schrijven, geen hond leest het, ten tweede interesseert het mij niets. Ik ben er op een gegeven ogenblik mee opgehouden. Ik vind het ook niet vervelend om een net pak aan te trekken en mooie schoenen, maar ik denk niet dat die tot de belangrijkste instrumenten van de journalist behoren.

Aan de nieuwsvoorziening in Nederland kan Hofland zich mateloos ergeren. ”Het lijkt hier wel alsof het hele land onder de dope zit, als je naar het nieuws kijkt, denk je dat ze net tien tranquilizers achter de kiezen hebben. Word ‘es wakker! Het nieuws wordt niet alleen voorgelezen[in Amerika], maar ook een beetje verkocht. Dan zitten ze er niet als dooie harken bij, maar doen ze echt hun best om er iets van te maken. Je kunt daar natuurlijk ook doodziek van worden. Toch is het leuker, er ontbreekt die versuffing aan, die onze nieuwsvoorziening eigen is."

Ouder worden is geen pretje voor de columnist: ”nee, het is een gruwel, een ramp. Ik voel dat het perspectief kleiner wordt, dat het opraakt. Je jaren raken op. Je moet altijd leven alsof je het eeuwig leven hebt en morgen je laatste dag kan zijn. Dat lijkt wel een soort VPRO-dagsluiting."